Terweij

Sporen van een familie 1585–2016

Een webpublicatie door Hendrik Jan Terweij (Jan)
Haarlem, 2017

mail@janterweij.nl

Deel 1:
Herkomst en spreiding van de familienaam Terweij

1.1 Nederlandse Familienamenbank

De familienaam Terweij is in Nederland niet heel algemeen, maar ook weer niet heel bijzonder. In 2007 telde de Nederlandse Familienamenbank van het Meertens Instituut 161 personen met de naam Terweij of Terwey. Het zwaartepunt lag in Amsterdam met 41 personen. Extra aangezet door de Zaanstreek als perifeer van Amsterdam met circa 27 personen (Zaanstad, Wormerland, Oostzaan, en laat Purmerend en Waterland ook maar meegerekend worden) en de Amsterdamse overloopgemeenten Lelystad en Almere met 18 personen. De enige andere concentratie was te vinden in Utrecht en omgeving met circa 13 personen. De rest van Nederland, dat wil zeggen het midden, westen en noorden, telde nog 62 personen met de naam Terweij/Terwey verspreid over 37 gemeenten.

Terweij is een adresnaam: de groep microtoponiemen die teruggaat op namen van huizen, velden, waterlopen, straten e.d. In ons geval boerderijnamen.
Daarnaast kan het ook gaan om een herkomstnaam of toponiem: namen die verwijzen naar landen, gebieden, steden, dorpen. Bij de naam Terweij gaat het om namen van ontginningen en buurtschappen.

Hiermee is nog niets gezegd over het ontstaan van de naam. Op internet of in literatuur heb ik daarover ook niet veel kunnen vinden. Daarom zal ik zelf een poging wagen om de naam Terweij te verklaren.

Belangrijk onderdeel van de naam is het voorvoegsel ter. De verklaring die het Meertens Instituut geeft, is niet helemaal bevredigend. Ter is een samentrekking van te en der, en zou duiden op degene die het goed of de boerderij bewoont of daarvan de eigenaar is. Echter, in veel gevallen is Terweij zélf de naam van een gebied of een boerderij. De constructie: Weij is de naam van de boerderij en Ter Weij is de naam van degene die op de boerderij woont, voldoet dan niet.
Ter kan ook een aanduiding zijn waar iets of iemand zich bevindt (Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse taal, 2015). Terweij of Ter Weij is dan de naam van een boerderij die ligt aan de Weij of de Weijde.

1.2 Der alte Weijman

De familie Terweij waaraan deze website is gewijd, vindt haar oorsprong in het Bauerschaft Esche in het graafschap Bentheim in Duitsland, vlak over de grens met Drenthe en Overijsel. De Gaußsche Landesaufnahme, blad 38 Veldhausen, opgemeten tussen 1854 en 1856, toont in Esche een boerderij met de naam Terwey. Deze boerderij is binnen de familie getraceerd tot omstreeks 1650. De stichter is waarschijnlijk Jan Ter Weij (1610-1672). Bij zijn begraven wordt hij in het Kirchenbuch vermeld als der alte weijman (13 februari 1672), en dat biedt mogelijkheden tot verklaring.

De omgeving van Esche is een kampenlandschap (fig. 1). Vochtige weilanden liggen in een strook langs de rivier de Vecht (Duits: Vechte). Op het hogere land, waar het Vechtdal grenst aan de woeste gronden, staan verspreide boerderijen met huisakkers en bij iedere boerderij een boomgaard. Daartussen liggen droge weilanden en resten onontgonnen ruigte. Daarbuiten en direct aansluitend ligt het veld: de onontgonnen woeste gronden of wildernis.

De lokale bevolking had belangrijke gebruiksrechten op de woeste gronden: het weiden van schapen, het steken van plaggen (plaggen vermengd met schapenmest werden gebruikt voor bemesting van de akkers), het plaatsen van bijenkasten, het gebruik van riet, hout, brandhout, turf, het benutten van jacht- en visrechten. Van belang was ook het gruitrecht: het (belaste) recht om kruiden en bessen te verzamelen, een belangrijke bron van inkomsten. In gedroogde vorm werd dit mengsel gebruikt om de houdbaarheid en smaak van bier te verbeteren.

Zie voor het kampenlandschap en de ontginningen langs de rivieren bijvoorbeeld: Ir. J.T.P. Bijhouwer, Het Nederlandse landschap, 1977 en
Gerard Pouw, Onontgonnen geschiedenis, 1993, in Voetnoot 10 van de historische vereniging A.W.K. Voet van Oudheusden.

kampenlandschap
Figuur 1. Kampenlandschap
rond Esche 1854-1856.

De woeste gronden werden ook wel, hoewel niet algemeen, weij of weijde genoemd. In het Woordenboek der Nederlandsche Taal van De Vries en Te Winkel (1864-2001, CD-Rom, Den Haag, Sdu Uitgevers, 2003) is een van de betekenissen van weide: “het vrije veld; het (vlakke of licht heuvelige) open land buiten de steden en dorpen”. De etymologie is omstreden, maar het oudhoogduitse Weida wordt in verband gebracht met jacht, visvangst (Etymologisch woordenboek der Nederland-
sche taal, J. Franck, N. van Wijk en C.B. van Haeringen, 1976). Weiman of weidman heeft de betekenis van jager of jachtopziener, weitas is een jagerstas waarin klein geschoten wild wordt verzameld, weimes is een jachtmes (Van Dale Groot Woorden-
boek der Nederlandse taal, 2015).

Onze voorvader was dus een jager/boer die zich noemde naar de boerderij waarop hij woonde; een boerderij met de naam Ter Weij, gelegen aan de rand van het veld, de woeste gronden, de wildernis of de weij(de).

1.3 De Trechter Weyde

Naast de betekenis van weide als woeste grond, is er ook de betekenis van gecultiveerd grasland.
Ten noordwesten van de middeleeuwse ommuurde stad Utrecht lag een stadsweide die bekend stond als de Trechter Weyde. Het grondgebied ervan was enkele malen groter dan het oppervlak binnen de stadsmuren. Het land van de stadsweide is in de twaalfde eeuw ontgonnen, kort nadat Utrecht in 1122 stadsrechten kreeg. De grond was aanvankelijk gezamenlijk bezit van de (gegoede) burgers van de stad en werd door hen gebruikt voor het vee.
Het grondgebied van de stadsweide bestond uit de Lage Weide aan de noordzijde, op veengrond met daarover een laag komklei, en zuidelijk de Hoge Weide op een stroomrug van de rivier de Rijn die hier vroeger liep. Zij vormden twee aparte buitengerechten: gebieden met een eigen lagere rechtspraak (maar waarin de stad grote invloed had), terwijl de hogere rechtspraak door de stad werd uitgevoerd. De grens tussen deze twee buitengerechten werd gevormd door de Vleutense Wetering/Vleutenseweg.

Aan de Vleutense Wetering werd het Hof ter Weyde gebouwd, genoemd naar de omliggende stadsweide. Oorspronkelijk een uithof, een grote kloosterboerderij van het johannieter Catharijneconvent, gebouwd omstreeks 1310. Later uitgebreid tot jachtslot voor de bisschoppen van Utrecht, mogelijk rond 1464. Tussen 1750 en 1766 is het slot afgebroken, maar een 17de-eeuwse zijvleugel bleef gehandhaafd en is later uitgebreid tot de huidige T-vormige, witgepleisterde boerderij Hof ter Weijde, ingeklemd in het winkelcentrum Terwijde in de gelijknamige nieuwbouw-
wijk. Het is een rijksmonument en het kadaster stelt het bouwjaar op 1750. Niet ver van het hof ontstond het buurtschap Terwijde. Zeker zullen mensen uit deze streek in die tijd familienamen aangenomen hebben die refereren aan het hof of het buurtschap.

Zie voor Hof ter Weijde: Ir. J.D.M. Bardet, Kastelenboek Provincie Utrecht, 1975 en C.C.S. Wilmer, Buitens binnen Utrecht, 1982.

1.4 Ontginningen, buurtschappen, hofsteden

In Beusichem, op de grens met Culemborg heeft tot 1976 het buurtschap Terweij bestaan, rond een boerderij met diezelfde naam. De Culemborgse nieuwbouw-
wijken Terweijde en Voorkoop uit de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw, hebben dit buurtschap van de kaart geveegd, maar de boerderij is in 1981 gerenoveerd en verbouwd tot kinderboerderij.
De huidige (kinder-)boerderij dateert volgens het kadaster uit 1900 en is gebouwd op een woerd, een kunstmatige ophoging. Daarvoor moet op deze plek ook al een boerderij op een woerd gestaan hebben, zoals oudere topografische kaarten terug tot 1870 laten zien. Op de militaire topografische kaart uit 1850-1864 is de woerd vaag te herkennen; beter is hij te zien op de veldminuut Culemborg die als basis diende voor deze kaart (Nationaal Archief, verkend door 1e Lt. H.J. Enderlein, 1846).

Op het Regionaal Archief Rivierenland zijnregionalekrantendigitaaltedoorzoeken. De zoekterm Terweij levert resultaten op in Culemborg en Tiel en dan vooral advertenties van notarissen die de verkoop of veiling van agrarische producten (gras, kersen, wilgenhout e.d.) aankondigen of de verkoop of verpachting van grond en opstallen. De oudste vermelding is te vinden in het Tielsch Stads- en arondissements-weekblad van het jaar 1847. Twee locaties komen steeds terug: de hofstede Terweij aan de Voorkoopsche straat onder Beusichem en de Bovenste en Benedenste Terweij (ook wel voorste, middelste en achterste Terweij genoemd) onder Zoelen.
Pas op de topografische kaart van 1958 zijn deze laatste perceelblokken terug te vinden aan de Retsestraat te Zoelen. Het is onduidelijk of de aansluitende percelen daaronder aan de Meergraaf (later de Terweistraat) erookbijhoren.Eenbuurtschap of hofstede Terweij is in deze omgeving niet gevonden. Wel komen de familie-
namen Terweij of Van Terweij een aantal keren voor in kerkboeken.
Wat betreft de hofstede Terweij komen twee bewoners naar voren: de weduwe Kemp (1856) en Nicolaas de Kruijff (1886, 1915 ten sterfhuize op de hofstede Terweij), alsmede de eigenaar van de grond: Hendrik Willem van Everdingen (grondeigenaar, rentenier, overleden 1883 in Tiel, zoon van de notaris die regelmatig in de advertenties genoemd wordt). Nicolaas de Kruijff heeft kennelijk in 1900 de nieuwe boerderij laten bouwen die nu de kinderboerderij is.

Er bestonden oorspronkelijk twee buurtschappen Terweide in Beusichem: een bij de Voorkoop en een ouder buurtschap bij Zoelmond (E.N. Palmboom, Het kapittel van Sint Jan te Utrecht, 1995, blz. 338). Voor de plaatsbepaling van dit laatste buurtschap wordt verwezen naar Van Winter: “Het goed ter Weide in Zoelmond, Neder Betuwe, Z.O. van Culemborg. Het klooster Mariënweerd had hier inkomsten uit land van dominus Stephanus de Weyde, voorts ex parte parentum domini Henrici et Johannis de Weyde, en ab hereditus Stephanis de Weyde, vóór 1384.” (J.M. van Winter, Ministerialiteit en ridderschap in Gelre en Zutphen, 1962, blz. 329). Palmboom wijst daarbij nog op het leenregister van de proost van 30 april 1364: “belening van 3 akker land op de Eng, daar die oude hofstede van der Weyde tenden aan leghet.” (E.N. Palmboom, 1995, blz. 338).
De hofstede ter Weide of van der Weyde was dus al in 1364 een oude hofstede en lag aan de Eng, waarschijnlijk aan het eind van wat nu de Ganssteeg is; eigendom en woning van de familie Van der Weide, die zich naar de hofstede vernoemde. Het was een aanzienlijke familie, hoewel niet van adel, die veel ministerialen leverde, waarschijnlijk aan de heren van Cuijk. Ministerialen zijn dienstmannen die voor een landsheer werkten (schouten, schepenen, richters, tijnsmannen e.d.). De hoogste landsheer in deze tijd en in deze streek was de bisschop van Utrecht, die veel gebieden in leen gaf aan lokale adel. In 1292 was Steven van der Weide tijnsmeester (belastinginner).

1.4.1 Ontginningsgeschiedenis

Om de buurtschappen Terweij (in alle spellingvarianten) in de tijd te plaatsen, is inzicht nodig in de ontginningsgeschiedenisvanditgebied(fig. 2).De ontginningen langs de grote rivieren, dus ook de Lek, verliepen in drie fasen (A.J. Haartsen en J.D.H. Harten, Rivierkleilandschap, in: S. Barendsen e.a. (red), Het Nederlandse landschap. Een historisch-geografische benadering, 2010).

ontginningen beusichem culemborg

Figuur 2. Ontginningen rond Beusichem en Culemborg.

1 = Kerk en hof Sint Jan kapittel; 2 = Buurtschap ter Weide; 3 = Buurtschap Terweij;
4 = kasteel Culemborg; 5 = kasteeltje heren van Caets; 6 = oude stad; 7 = Havendijk;
8 = Nieuwstad; 9 = Diefdijk.

De eerste fase in de 8ste en 9de eeuw: ontginning van akkers op de hoger gelegen oeverwallen en waarden langs de Lek met onregelmatige blokvormige percelen (donkerbruin in fig. 2).
Op de oeverwallen ontstonden ook de eerste dorpen: Beusichem, Zoelmond, Redichem en Goilberdingen. Culemborg ontstond later, nadat Hubert III van Beusichem (Hubert I van Culemborg) rond 1270 het kasteel Culemborg stichtte (4 in fig. 2; Ronald Stenvert e.a., Monumenten in Nederland. Gelderland, Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren). De bewoners van Redichem trokken naar Culemborg en van het dorp is alleen de naam overgeleverd.
De naam Bosinchem wordt voor het eerst aangetroffen in een lijst van goederen en horigen van de Utrechtse kerk omstreeks 777-866 (R.F.P. de Beaufort en Herma M. van den Berg, De Betuwe, 1968, blz. 72). De heren van Bosinchem behoorden oorspronkelijk tot de stand van dienstmannen (ministerialen). In 1224 kwamen zij in het bezit van een schenking van de Utrechtse bisschop. In de loop van de tijd, waarschijnlijk al vroeg, zijn zij opgeklommen tot de lage adel.
In 1131 waren er al een kerk en hof van het kapittel van Sint Jan uit Utrecht in Beusichem (1 in fig. 2) met een smalle, lange akker ernaast, het Vroonland, die door horigen werd bewerkt in ruil voor een eigen erf. Ten zuiden en ten noorden van het Vroonland bevonden zich twee blokken bouwland voor gemeenschappelijk gebruik van de dorpelingen: aan de zuidkant het Eng en aan de noordkant de Allemansweerd. (E.N. Palmboom, 1995, blz. 343).
Verder zijn er akkers op de oeverwal van Redichem, op de Koornwaard, en in een smalle strook tussen de Lekdijk en de Oude A (vroeger een watertje, nu de Oudaseweg/Smalriemseweg) met de buurtschappen Ham, Smalriem en Kerswerf (nu Oude Kerswerf). Ten westen van Culemborg ligt het buurtschap Goilberdingen met de Goilberdingerwaard.

De tweede fase in de 10de en eerste helft 11de eeuw: ontginning van de flanken van de oeverwallen (oranje in fig. 2), vaak met een regelmatige strokenpercelering loodrecht op de oeverwal (Goilberdingen, De Geeren, ’t Hoge Veld en het naamloze blok daarnaast). Maar er zijn ook minstens even zoveel afwijkende perceleringen te vinden.
De ontginningsbasis van de Kerswerf maakt een vreemde slinger, waardoor van een regelmatige percelering niet veel terecht kwam (het buurtschap Kerswerf aan de Lekdijk heet nu Oude Kerswerf). De Meer (niet te verwarren met het watertje de Meer bij Culemborg) is een kleine polder met onregelmatige percelen. De herkomst van de naam is onduidelijk. Het Eng werd uitgebreid met een strook akkers en bij Zoelmond kwamen er ook wat akkers bij. De Hond was een late ontginning van het klooster Mariënweerd aan de Linge bij Beesd (gesticht in 1129), gekenmerkt door onregelmatige percelen en een zeer dicht wegennet, ontsloten vanaf de Landweer, nu Lange Dreef/Van Pallandtdreef (Regionaal Archief Rivierenland, Polders Hond, Ham en De Geeren, Heemraden 1612-1838, inventaris, toegangsnummer 0322, blz. 3).

De derde fase in de tweede helft 11de eeuw en later: de ontginning van de wildernis. De gele gebieden in fig. 2 (donkergeel en lichtgeel) zijn lange tijd wildernis gebleven. De bevolking heeft daar gedurende vier eeuwen belangrijke gebruiksrechten (zie 1.2) kunnen benutten. Twee eeuwen gebruikte men alleen de oeverwallen en waarden als akkerland. Daarna kwamen daar gedurende anderhalve eeuw de flanken van de oeverwallen bij als akker- en weiland. Nog weer een halve eeuw later begon men pas met het ontginnen van de wildernis.
Maar toen ging het ook snel, binnen ruim een halve eeuw was het grootste deel van de wildernis ontgonnen, op enkele zeer natte broeklanden na (lichtgeel in fig. 2; de ontginning van die gebieden duurde tot in de 13de eeuw).
In 1284 begon men met de aanleg van de Diefdijk (9 in fig. 2) om Holland te beschermen tegen uit Gelre afkomstig oppervlaktewater. Het gevolg was een stagnerende waterafvoer in de ontginningen ten westen van Culemborg. De gebieden van Parijs (Prijs), Paveien, Rietveld en Vretstrooy werden onbewoonbaar. Ze bleven wel in gebruik bij de boeren als bouwland, met alle beperkingen die een slechte waterhuishouding met zich meebracht, maar de boeren waren gedwongen voor hun boerderijen uit te wijken naar de hoger gelegen oeverwal van de huidige Zandstraat (Culemborg). Het noordelijke deel van het dorp Lanxmeer groeide uit tot de Nieuwstad (8 in fig. 2) met de Janskerk als parochiekerk.
Zo ontstond de driestad Culemborg: de oude stad (6 in fig. 2) met aan de noordkant, tussen de oude stad en de Lek, het havenkwartier (7 in fig. 2) en aan de zuidkant de Nieuwstad met boerderijen. Tot ver in de 20ste eeuw stonden hier nog functionerende boerderijen. (R.F.P. de Beaufort en Herma M. van den Berg, 1968, blz. 142-153).

1.4.2 De cope-ontginningen Lanxmeer en Voorkoop

Lanxmeer en Voorkoop zijn de enige cope-ontginningen in Gelderland (Adriaan Aartsen e.a., Cultuurhistorische waardenkaart Culemborg, 2012, blz. 22). Ontgonnen in de tweede helft van de 11de eeuw, Palmboom houdt het op begin 12de eeuw, uiterlijk 1131 (E.N. Palmboom, 1995, blz. 355).
Een cope is niet zomaar een eenvoudige koopovereenkomst tussen individuen over een stuk land, maar een geheel van ingewikkelde ontginningsovereenkomsten tussen grote partijen. In dit geval de bisschop van Utrecht en kapitaalkrachtige families of ondernemingen (locators, een soort projectontwikkelaars in die tijd). Voor de grond aan individuele kolonisten uitgegeven kon worden, moesten eerst grote investeringen gedaan worden: het kappen van broekbossen, de aanleg en omleiding van watergangen en weteringen, het aanleggen van dijken en kaden rond het ontginningsgebied, het sluiten van overeenkomsten over het waterbeheer met rechthebbenden in omliggende gebieden, voedselvoorziening aan de kolonisten tot aan de eerste oogst, etc. Deze kosten moesten door de grondeigenaar terugverdiend worden via inkomsten uit rechtspraak, boetestelsel, grondbelastingen, posities in heemraden, etc. De grondeigenaar trok kolonisten aan voor het eigenlijke ontginningswerk. Tegen een geringe cijns aan de landsheer, mochten zij een perceel ontginnen met een vaste breedte en een vaste lengte, de cope. Daarna kregen zij het perceel in erfpacht en moesten zij een deel van opbrengst afdragen in de vorm van tienden. Al deze zaken moesten geregeld worden in ontginningscontracten. (J.A.J. Vervloet, Landsheerlijke venen: het cope-ontginningslandschap, in Historisch Geografisch Tijdschrift, maart 1998).

Aan de westkant van de Meer lag de Lanxmeerseweg, later de Rijksstraatweg. Deze weg vormde de ontginningsbasis voor de polder Lanxmeer, wat goed te zien is aan de achtergrens die vrijwel precies dezelfde lijn volgt. De bocht van de Meer waar het kasteeltje van de heren van Caets stond (5 in fig. 2) ontbreekt, want dat erf viel buiten de ontginningsbasis.
Over de Voorkoop melden De Beaufort en Van de Berg als enige, dat de ontginningsbasis aan de andere kant van de Meer lag (R.F.P. de Beaufort en Herma M. van den Berg, 1968, blz. 150), in de andere literatuur wordt hierover in alle talen gezwegen. Ik ben van mening dat een ontginning vanuit wat nu de Voorkoopstraat is, tenminste in overweging genomen moet worden, om de volgende redenen.
De Voorkoop lag geheel op het grondgebied van Beusichem en aan de oostkant bevonden zich de oudere en hogere flankontginningen van De Geeren, ’t Hoge-
veld, De Kerswerf en De Meer (de polder). In de Voorkoop zijn kennelijk geen boerderijen gesticht, de grond was te drassig, wat betekent dat de boeren elders woonden, dat wil zeggen: in Beusichem.
Uitzondering is de hofstede Terweij op een woerd (een kunstmatige verhoging) aan Voorkoopstraat gelegen aan de kant van de nieuwe ontginning (3 in fig. 2). Als de boerderij in deze tijd is gesticht, moet het een ontginningsboerderij geweest zijn van waaruit een deel van de Voorkoop is ontgonnen.

1.4.3 De buurtschappen Terweij/ter Weide

Als de hofstede Terweij een ontginningsboerderij was in de Voorkoop, dan stammen boerderij en buurtschap uit het eind van de 11de eeuw of het begin van de 12de eeuw.
De hofstede ter Weide aan het Eng in Beusichem van de familie Van der Weide was veel ouder en zal in de 8ste of 9de eeuw gesticht zijn. Het goed werd waarschijnlijk in 1318 verkocht volgens een oorkonde van 23 juni 1318 over de verkoop en overdracht van een land en huiserf: “jacenta in dominus de Buren [liggend in de heerlijkheid van Buren] in parochia de Bosinghem [in de parochie van Bosinghem] juxte villam Weide [in de buurt van de boerderij Weide]” (R.F.P. de Beaufort en Herma M. van den Berg, 1968, blz.72). Misschien werd de hofstede vlak daarna afgebroken, deze was tenslotte al vier of vijf honderd jaar oud. Daarna is ook het buurtschap ter Weide in de vergetelheid geraakt, waarschijnlijk omdat het geen bestaansrecht had zo dicht in de buurt van het dorp. Overigens wordt in het oud archief van de gemeente Culemborg tot twee keer toe nog melding gemaakt van t(h)er Weyde over die Meer (A.J. van der Ven, Het oud archief van de gemeente Culemborg, 1938, regestenlijst nrs. 202 en 331) en wel in 1482 en 1519. De (Die) Meer is de polder bij Beusichem, over die Meer zal dus vanuit Culemborg gezien, aan de andere kant, dat is de Beusichemse kant van de polder zijn, dus het oude buurtschap ter Weide (2 in fig. 2).

1.4.4 De ontginning Terweyde

In het oud archief van de gemeente Culemborg komt de volgende eigendoms-
overdracht voor: “1437 November 15 [des Vrydages na Sinte Martijns dach in den winter]. Peter van Ingen, richter te Buesinchem voor deze zaak, oorkondt, dat Geryt Damenzoon en Aleyd, zijne vrouw, overgedragen hebben aan Wouter die Bruun ten behoeve van het gasthuis te Culenborch een akker land, groot 7½ hont, gelegen op den Gheeren ter Weyde, aan den Hontdijk.” (A.J. van der Ven, 1938, regestenlijst nr. 87).
De polder De Geeren wordt hier dus den Gheeren ter Weyde genoemd, wat erop duidt dat de naam ter Weyde aan een veel groter gebied gegeven werd dan alleen het buurtschap Terweij een eindje verderop. In de regestenlijst komt nog vijf keer ter Weyde, ther Wey of ter Weyd voor (A.J. van der Ven, 1938, regestenlijst nrs. 96, 102, 107, 108, 513), zonder dat de locatie duidelijk is.

De naam ter Weyde, met de verschillende spellingvarianten, komt zo vaak voor in dit gebied, dat het niet uitsluitend met het buurtschap Terweij in verband gebracht kan worden. In het geval van de Geeren ter Weyde maakt ter Weyde zelfs uitdrukkelijk deel uit van de naam. Ik zou daarom de hypothese willen poneren, dat ter Weyde aanvankelijk de naam was van de hele ontginningsstrook van de Geeren tot en met de Kerswerf, of tenminste van de drie blokken de Geeren,
’t Hoge Veld en de aanpalende naamloze polder ernaast. De naam zou dan ontleend zijn aan de nabij gelegen wildernis, op dezelfde wijze als in 1.2 is beschreven.

1.5 Genealogie Willem Cornelisz Terweij

De hele genealogie is als PDF beschikbaar. Op 2 mei 1658 trouwt Willem Cornelisz. Terweij, jongeman van Beusichem, met Majke Thonis, jongedochter van Beusichem (DTB Beusichem). Zijn ouders zijn niet gevonden, maar zijn vader zal Cornelis Terweij geweest zijn, getrouwd rond 1630 en geboren rond 1600.
Dat Willem Cornelisz. waarschijnlijk woont op de hofstede Terweij, blijkt uit de volgende doopinschrijving: “Den 4 Septemb [1681] Maichie Dochtertie van Hendrick Teunisz Getuigen Willem Cornelisz op Terweij, Dirck Teunisz” (DTB Beusichem). De vader is waarschijnlijk een broer van Majke Thonis. Willem Cornelisz. is getuige, met de toevoeging “op Terweij”, waarmee de hofstede Terweij in de Voorkoop bedoeld zal zijn.
Er zijn vijf kinderen gevonden van Willem Cornelisz. Terweij en Majke Thonis. Willem Cornelisz. zelf en zijn zonen Cornelis en Hendrick worden vermeld in Het Boeck van St. Anthonus Ghilt Beusichem, als leden en procuratoren van dit gilde.

Het Sint Anthonius Gilde heeft bestaan van 1640 tot 1741. Het was een begrafenis-
broederschap, ook toegankelijk voor vrouwen. Gegoede burgers konden tegen betaling lid worden. Het gilde zorgde voor de begrafenis van de leden, de leden waren verplicht aanwezig te zijn bij begrafenissen en jaarlijks werd een teerdag georganiseerd: een gezamenlijke maaltijd, tegen betaling, eerst mannen en vrouwen apart, later gemeenschappelijk.
Het kon er behoorlijk aan toe gaan bij deze maaltijden: er werden boetes uitgedeeld voor liederlijk gedrag, dronkenschap en ruzies. Regelmatig ging de teerdag niet door omdat niemand de leden wilde ontvangen, zelfs openbare gelegenheden zoals herbergen wilden er niet aan.
Procuratoren waren een soort bestuursleden van orde. In 1657 werd Willem Cornelisz. Weijde als lid toegelaten; in 1678 werd hij onder de naam Willem Cornelis Terweij als procurator aangesteld. In 1683 werd Cornelis Willemsen Verweij toegelaten als lid, een jaar later werd hij onder de naam Cornelis Willemsz. Terweij aangesteld als procurator. In 1700 werd Hendrick Willemsz. Terweij toegelaten als lid, in 1701 werd hij aangesteld als procurator. (C. Onclin en D.G.A. Temminck, Het Boeck van St. Anthonus Ghilt Beusichem, 1640-1741, Historische en genealogische werkgroep voor de Betuwe en de Bommelerwaard, 1994).

De namen Terweij en Verweij worden door elkaar gebruikt, soms omdat latere bewerkers van het bronnenmateriaal het onduidelijke handschrift verkeerd inter-
preteerden, of anders omdat in die tijd gewoonweg geen onderscheid werd gemaakt.
In 1680, 1681 en 1683 werd geteerd ten huize van Cornelis Verweij. De zoon van Willem Cornelisz., zijnde Cornelis Willemsen, werd pas in 1683 als lid toegelaten en was in 1680 maar net 21 jaar, wat te jong lijkt om de leden op een teerdag te ontvangen. Een andere Cornelis Verweij of Terweij is in de lijsten niet te vinden. Hij kan ook de vader zijn van Willem Cornelisz., maar dan zou hij al flink op leeftijd zijn, ruim 80 jaar.

Kornelis Willemzen van Terweij trouwt in 1701 te Beusichem met Mari Peterzen van Keulen uit Rijswijk (DTB Beusichem). In 1706 wordt Maria van Ceulen, huijsvrouw van Cornelis Willemsen Terweij, aangenomen als lid van het St. Anthonius Gilde. Hun zoon Peter Korneliszen van Terweij trouwt in 1743 te Beusichem met Jakomijntje Johannesz Karpentier uit Rumpt. Zij overlijden kort na elkaar in 1757 en 1758, waarmee de familienaam Terweij of Van Terweij in Beusichem lijkt uit te sterven.

Jan Willemsz van Terweij trouwt in 1701 te ’t Waal met Saertje Jans Fickter, zij wonen in Honswijk (DTB Beusichem). Hun zoon Willem Jansz Ter Weij trouwt in 1730 te Honswijk met Annetje Wulfertsz van Renes uit ’t Waal. Na het overlijden van Willem Jansz. wordt de boedel verdeeld via een notariële akte waarin alle nog levende kinderen uit zijn gezin zijn vermeld met hun leeftijden. Twee van hun zonen, Jan en Wulfert, trouwen in Schalkwijk. Van daaruit verspreid de familienaam Terweij zich verder over Schalkwijk, Vreeswijk en Everdingen (en later weer terug naar Culemborg).

1.6 Nog een geslacht Terweij, in Enkhuizen

In 1999 verscheen in het kwartaalblad van de Stichting Westfriese Families een reconstructie van drie generaties Terweij in Enkhuizen en omgeving naaraanleiding van een zilveren herdenkingslepel met de inscriptie: ”Ter gedagtenis van den 25 Jaarige Trouwdag van Gerrit Terwij en Johanna Bloem. Den 21 april Ao 1779”
(G. Mantel-Visser en B.C. Mantel, Terweij. Wat een oude lepel aan kan richten, Kwartaalblad Stichting Westfriese Families, Alkmaar, 40e jaargang no. 2, juni 1999).
Men wist de lepel te herleiden tot het echtpaarGerrit Terweij(meesterschoenmaker te Enkuizen, 1730-1807) en Johanna Bloem (Enkhuizen, 1730-1794). Gerrit hertrouwde na de dood van zijn eerste vrouw met Tjiske Bontes Walthuijsen (Balk 1750-Enkhuizen 1815). Ook de ouders van Gerrit werden achterhaald: Hendrik Terweij (overleden te Enkhuizen 1763) en Houke Maria Heere (overleden te Enkhuizen 1762). Waar zij vandaan kwamen, kon in 1999 niet gevonden worden. Men veronderstelde een relatie met de families Terweij in de Zaanstreek. Kinderen en kleinkinderen van Hendrik en Houke Maria bleven in Enkhuizen en omgeving wonen (Bovenkarspel, Venhuizen, Midwoud, Oostwoud). Met het overlijden van Johanna Terweij in 1856 stierf de familienaam Terweij in deze streek uit.

Nu, bijna 20 jaar later, zijn veel archieven via internet ontsloten en te doorzoeken. Niet alleen kon de familietak gecompleteerd worden, maar ook de herkomst van Hendrik Terweij en Houke Maria Heere en Maria's eerdere huwelijk werden achter-
haald.
Houke Maria en Hendrik gingen op 6 oktober 1730 in Amsterdam in ondertrouw. Hendrik Terweij was volgens de trouwinschrijving afkomstig uit Weesel (Wesel), Noordrijn-Westfalen, Duitsland. Hij ondertekende met Henrich Therwij, maar werd ingeschreven als Hendrik Terweij.
Uit de inschrijving blijkt verder dat Houke Maria eerder was getrouwd met Hendrik Kieken (Kieken is een patroniem) en dat zij afkomstig was van Hooksiel, Oostfries-
land, Duitsland. Hendrik Kieken vertrok 20 mei 1728 vanuit Enkhuizen als soldaat met het VOC-schip De Baanman naar Indië. Hij overleed aan boord 10 dagen na vertrek (voc1, voc2 en voc3).
Uit dit eerdere huwelijk is in 1725 of 1726 een zoon geboren, Heere Hendriksz. Waarschijnlijk geboren in Hooksiel, maar misschien woonden zijn ouders toen al in Enkhuizen, daar is echter geen doop gevonden.
Heere was tweemaal in dienst van de VOC. De eerste keer van 1753 tot 1757 als matroos (voc4, voc5 en voc6). Hij heeft op vier schepen gevaren: de Jager, de Drie Heuvelen, de Marienbosch en de Osdorp.
De tweede keer van 1759 tot 1770 diende hij als kwartiermeester (voc7). Hij voer op de volgende schepen: de Langewijk, de Amelisweerd, de Batavier, de Brouwer, de Osdorp, de Overschie, de Deunisveld, de Burg, de Vredenlust, de Nieuwe Nieuwerkerk, de Vosmaar en de Vaillant. Dit laatste schip is in 1770 op terugreis naar Holland met man en muis vergaan in de Indische Oceaan ergens tussen Bengalen en de Kaap.
Volgens het scheepssoldijboek (voc8 en voc9) werd de erfenis verdeeld (1773): de helft ging naar zijn vrouw Hendrikje Mahie, de andere helft naar zijn broers Gerrit, Jan en Reinder Terweij (halfbroers).

De conclusie moet zijn dat deze Enkhuizense tak op zichzelf staat en geen relatie heeft met de andere takken Terweij die hier besproken zijn. Het hele geslacht is als PDF beschikbaar, inclusief hyperlinks naar het bronnenmateriaal (terweij-heere).

1.7 Schematische voorstelling spreiding familienaam Terweij

Geel (1 in fig. 3) is de familienaam zoals deze op mijn website is gedocumenteerd. Rond 1700 komen Hendrik Gerritse ter Weij en zijn zusters Geesien en Aaltien naar Amsterdam vanuit Esche in het graafschap Bentheim. De enig overlevende zoon Gerrit van Hendrik Gerritse ter Weij en Catrina Everts vertrekt naar de Zaanstreek, waar vele generaties na hem wortelen en gedijen. Na 1850 keren enkele Terweijs terug naar Amsterdam. Er moeten ook Terweijs uitgezwermd zijn over Noord-Holland, want daar komt de familienaam regelmatig voor, maar aantoonbaar zijn deze familierelaties niet.

Groen (2 in fig. 3) is de familienaam zoals deze zich verspreid heeft volgens de stambomen van Marielle Terweij-Tijssen en Yvonne Terweij. In de aantekeningen van mijn tante Maaike Terweij (1899-1977), die haar genealogisch archief bij haar overlijden aan mij heeft nagelaten, is deze familietak al eerder beschreven. Het loopt vast op Anthonij Terweij, geboren in Maarssen, overleden in Breukelen en gehuwd met Elizabeth van Helmont. Zijn nazaten verspreiden zich naar Amsterdam (via Mijdrecht, Loenen en Uithoorn) en naar de stad Utrecht. Deze tak zou zijn oorsprong kunnen vinden in de omgeving van het Hof Terweijde en het buurtschap Terwijde onder Utrecht (zie 1.3), hoewel deze relatie niet is aangetoond.

Blauw (3 in fig. 3) is de familienaam zoals de verspreiding in het voorgaande beschreven is vanuit Beusichem en Culemborg. Meer onderzoek is gewenst, maar ik zal dat niet doen, want het is geen familie.

Hetzelfde geldt voor Zoelen (4 in fig. 3), namelijk ook geen familie. Ook daar komen Terweijs en Van Terweijs voor, misschien niet in deze tijd, maar wel in de doop-, trouw- en begraafboeken. Als onderzoek hier een familietak oplevert, dan zal het waarschijnlijk toch weer een tak zijn die los staat van de rest.

Enkhuizen (5 in fig. 3) duidt op een lokaal geslacht Terweij ruwweg tussen 1730 en 1850, voortkomend uit het huwelijk van Hendrik Terweij en Houke Maria Heere (zie 1.6). Zij trouwen in 1730 in Amsterdam en komen uit Duitsland: zij uit Hooksiel in Oostfriesland; hij uit Wesel, gelegen aan de RijntussenhetRuhrgebiedendeNeder-
landse grens. Na drie generaties sterft de familienaam uit in Enkhuizen zonder zich daarbuiten verspreid te hebben.

schema

Figuur 3. Schematische voorstelling spreiding familienaam Terweij.


Deel 2:
De familieTerweij in het graafschap Bentheim

2.1 Veldhausen

Rond 1700 komen Hendrik Gerritse ter Weij en zijn zusters Geesien en Aaltien
naar Amsterdam. Zij trouwen daar respectievelijk in 1701, 1704 en 1709. Volgens hun trouwinschrijvingen komen zij uit Velthuijß, Velthuijse of Velthuijsen.
Er is een dorp Veldhuizen onder Utrecht en nog een handvol buurtschappen verspreid over het hele land met (ongeveer) die naam. Nergens zijn sporen gevonden van de familienaam Terweij, in welke spellingvariant dan ook.

In 1942 schrijft Gerrit Thomas Evert Terweij (1905-1964) een brief aan mijn vader waarin hij hem feliciteert met zijn verloving. De rest van de brief gaat over de stamboom en de vondst van voorouders in Veldhausen, Bentheim.

Sinds 1970 is Veldhausen een stadsdeel van Neuenhaus; voor die tijd was het een zelfstandig dorp met een eigen kerk. (Wikipedia).
De geschiedenis van Veldhausen en Esche zoals hier beschreven, is voornamelijk ontleend aan een manuscript uit 1948 van Theodor Stiasny, tussen 1905 en 1917 dominee in Veldhausen en na zijn emeritaat in 1944 wonend in deze plaats (Lic. Theodor Stiasny, Die Geschichte des Kirschspiels und der Evangelisch-reformierten Kirchengemeinde Veldhausen, bewerkt en uitgegeven door de Kirchenrat van de Ev.-ref. Kirchengemeinde Veldhausen ter gelegenheid van het 500-jarige bestaan van de kerk, 2001).

2.1.1 Kerstening

Het gebied rond Uelsen, Nordhorn en Emlichheim is in de 8ste eeuw gekerstend vanuit Friesland en Overijssel. Willibrordus en Bonifatius hebben in deze streek bekeringswerk gedaan; als medewerkers worden genoemd Suidbertus en Werenfried (beschermheilige van de kerk te Uelsen). Na hen werd het werk voortgezet door Plechelmus (begraven in Oldenzaal), Lebuinus en Marchelmus (ook wel Marcellinus; beide begraven in Deventer). De laatste is stichter van Oldenzaal, Ootmarsum en Heemse bij Hardenberg. Uelsen en omstreken, waaronder Veldhausen, behoorden tot de parochie van Heemse. Rond 900 scheidde Uelsen zich af van Heemse als zelfstandige parochie.

Tussen 1000 en 1100 scheidde op zijn beurt Veldhausen zich af van Uelsen, samen met de Bauerschaften Grasdorf, Esche en Osterwald. De lange weg naar Uelsen, over de Vecht en dwars door het moeras, was vooral in de winter een bezwaar voor de bewoners. Stiasny heeft het zelfs over levensgevaar voor de kerkgangers door overstromingen van de Vecht en het ijs. De eerste, houten parochiekerk stamt uit deze tijd; daarvoor was er een houten kapel, vermoedelijk al sinds het jaar 750. (Stiasny, 2001, blz. 12 en verder).

2.1.2 Neuenhaus

Neuenhaus ontstond vanaf 1317 rond de burcht Dinkelrode, in dat jaar gesticht ter verdediging van de handelsweg tussen Münster en Amsterdam.
Om de ontwikkeling van Neuenhaus extra te stimuleren, werd in 1370 besloten om de parochiekerk van Veldhausen te verplaatsen naar Neuenhaus, tot groot ongenoegen van de bewoners van Veldhausen en omringende buurtschappen. Dit verplaatsen moet letterlijk opgevat worden: de houten kerk in Veldhausen werd gedemonteerd en in Neuenhaus opnieuw opgebouwd.
Na veertig jaar aanhoudende protesten en smeekbedes bij de graven van Bentheim en de bisschoppen van Utrecht, werd deze beslissing in 1410 weer ongedaan gemaakt. In 1411 was de houten parochiekerk weer terug in Veldhausen. (Stiasny, 2001, blz. 15 en verder).

2.1.3 Huidige stenen kerk

Gereformeerde kerk te Veldhausen

De bouw van de huidige stenen kerk werd in de loop van de 15de eeuw begonnen. Met een aflaatbrief uit 1411 werd geld ingezameld om het koor van de houten parochiekerk in steen uit te voeren. Een aflaatbrief uit 1481 maakt het begin mogelijk van de bouw van de gehele kerk in steen. Aflaatbrieven waren in die tijd een probaat middel van de kerk om geld en goederen in te zamelen. Gelovigen konden daarmee hun zonden afkopen, meestal voor een bepaalde tijd zodat de kerk later nog eens geld kon vragen.
Het origineel van de aflaatbrief uit 1481
is verloren gegaan, maar er is nog wel een afschrift uit die tijd aanwezig. De datum
is niet duidelijk te lezen,alleen de eerste twee cijfers en het laatste cijfer zijn enigs-
zins leesbaar. Volgens Stiasny komen in aanmerking de jaren 1461, 1471, 1481        Afb.4.Torenspits gereformeerdekerk.
of 1491; hij houdt het op 1481. (Stiasny,
2001, blz. 22 en verder). Het einde van de bouw is al net zo moeilijk vasttestellen. De oudste inscriptie in de kerk staat boven de zuidoostelijke toegangsdeur; het schrift is oudgothisch en zeer verweerd. De eerste regel luidt: “Incepm […] an […] dm […] m […]” (vertaling: Aangevangen in het jaar des Heren eenduizend…; de honderden, tienen en enen zijn niet te lezen). De tweede regel luidt: “Coplem […] V0 […] an […] mcccc […]” (vertaling: Voltooid [V0 is niet te begrijpen] in het jaar eenduizenvierhonderd…; de tienen en enen zijn niet te lezen). Het laatst mogelijke jaar voor de voltooing kan alleen 1499 zijn. (Stiasny, 2001, blz. 82 en verder).

2.2 Reformatie

De reformatie vond in het graafschap Bentheim zeer rustig en geleidelijk plaats, zonder dwang of geweld. Men moest volstrekt niets hebben van wederdopers of verwante bewegingen die beschouwd werden als uitwassen; men volgde de nieuwe leer van Luther. De graven van Bentheim hadden daarin een leidende rol, vaak op aandrang van hun zeer gelovige vrouwen.
In Veldhausen kreeg de reformatie haar beslag rond 1544 met de aanstelling van M. Rudolph Kampferbeck als dominee. Het avondmaal en andere rituelen werden nog lang op de oude manier gevierd. Altaren en beelden werden pas veel later onder Arnold III verwijderd.
In 1588 voerde Arnold III, graaf van Bentheim-Tecklenburg-Steinfurt-Limburg (ook Arnold II van Steinfurt, Arnold IV van Bentheim-Tecklenburg en Arnold van Limburg) het gereformeerde geloof in volgens Calvijn en Zwingli. Alles wat refereerde aan de katholieke of lutherse eredienst werd tussen 1588 en 1596 in overeenstemming gebracht met de nieuwe leer. Altaren en beelden werden verkocht.
De kloosters in Frenswegen en Wietmarschen bleven katholiek, net als de Bauerschaften Engden en Drievorden. In Veldhausen bleven sommige families nog lang katholiek (Voest, Hagedorn, Uebbens); deze families gingen ter kerke in Veldhausen, maar lieten zich begraven in het katholieke Frenswegen. (Stiasny, 2001, blz. 25 en verder, blz. 34 en verder, blz. 40 en verder).

2.3 Oorlogsgeweld

Tussen 1580 en 1648 heeft Bentheim veel te lijden gehad onder oorlogsgeweld:
de “niederländischen Freiheitskrieg” (de Nederlandse Opstand tegen Spanje) en de Dertigjarige Oorlog. In 1648 werd de Vrede van Westfalen gesloten, een reeks vredesverdragen tussen strijdende partijen:
 De vrede van Münster op 15 mei 1648 tussen Spanje en de Nederlanden, waarmee de Opstand werd beëindigd;
 De vrede van Osnabrück op 24 oktober 1648 waarmee een einde werd gemaakt aan de Dertigjarige Oorlog, bestaande uit een vredesverdrag tussen het Heilige Roomsche Rijk en Zweden (Verdrag van Osnabück) en een vredesverdrag tussen het Heilige Roomse Rijk en Frankrijk (Verdrag van Münster, niet te verwarren met de Vrede van Münster hierboven). (Wikipedia).

2.3.1 Nederlandse Opstand (1566/1568–1648)

De begrippen “Parma’s negen jaren” en “Maurits’ tien jaren” wordentoegeschreven aan de historicus Robert Fruin (1823-1899). Zie ook de lijst van gevechten in de Tachtigjarige Oorlog.
Parma’s negen jaren. Tussen 1579 en 1588 heeft de Spaanse generaal Alexander Farnese, hertog van Parma, grote delen van de in opstand gekomen Spaanse Nederlanden heroverd. In 1588, na de nederlaag van de Spaanse Armada, komen ook de successen van Parma tot staan. Vier jaar later overlijdt hij.
Maurits’ tien jaren. In 1588 begint Maurits van Nassau met de voorbereidingen van een tegenoffensief, waarmee een periode van tien jaar wordt ingeleid van succesvolle veldslagen en veldtochten onder zijn leiding. Het sluitstuk is de veldtocht van 1597 waarbij Twente, het laatste deel van de Achterhoek en het graafschap Lingen voor de Republiek worden veroverd.

Nederlanden omstreeks 1588

Figuur 5. De Nederlanden omstreeks 1588.

In Figuur 5 is te zien dat het graafschap Bentheim in het westen grenst aan de Heerlijkheid Overijssel, vanaf 1528 onder Karel V, vanaf 1555 onder Filips II. Tijdens de Nederlandse Opstand was de Zuiderzeekust tot aan de IJssel vast in handen van de Staatse troepen. Het oostelijke deel was al die jaren strijdtoneel tussen Spanje en de Nederlanden.
In het noorden grenst Bentheim aan de Heerlijkheid Coevorden en de Landschap Drenthe (landschap is een oude bestuursvorm, vandaar de Landschap). De vestingstad Coevorden was met grote regelmaat onderhevig aan belegeringen.
In het oosten ligt Bentheim in de nabijheid van het graafschap Lingen, in de 16de en 17de eeuw deel van de heerlijkheid Overijssel. De Staten-Generaal van de Nederlanden verkochten Lingen in 1578 aan Willem van Oranje, op voorwaarde dat hij het zou veroveren op de Spanjaarden. Dat gebeurde pas in 1597 door Maurits. Tot die tijd was het graafschap Spaans en vormde het een uitvalsbasis voor Spaanse troepen. In 1605 slaagden de Spanjaarden erin het graafschap te heroveren. In 1627 trokken de Spaanse troepen zich terug uit het graafschap onder druk van de Dertigjarige Oorlog. De zes jaren daarna werd Lingen bezet door wisselende legers van de Katholieke Liga uit het nabijgelegen Osnabrück, totdat in 1633 de stad en het graafschap voor Oranje werden ingenomen door Frederik Hendrik.
In 1702 sterft de hoofdlinie van het huis Oranje-Nassau uit in mannelijke lijn met de dood van Willem III, koning van Engeland en stadhouder van de Republiek, die kinderloos overlijdt. Na een ingewikkelde juridische strijd om de erfenisrechten, valt het graafschap tenslotte toe aan de koning van Pruisen. (Ludwig Schriever, Geschichte des Kreises Lingen, Verlag R. van Acken, Lingen a.d. Ems, 1905, blz. 231-249).

Slag op de Hardenbergerheide

Figuur 6. Slag op de Hardenbergerheide bij Venebrugge 1580.
© Alex Alferink van De Twentsche Courant Tubantia.

Het graafschap Bentheim had zwaar te lijden onder doortrekkende Spaanse en Staatse troepen. Bijvoorbeeld in juni 1580 toen eerst Philip van Hohenlohe met zijn Staatse troepen langs Veldhausen en Uelsen trok op weg naar Coevorden (“omtrent veertienhondert peerden ende achthien hondert te voete en vijf stucken geschuts”). Daags daarna sloeg Maarten Schenk kwartier op in Veldhausen met zijn Spaanse troepen (“ses hondert peerden ende drie duysent te voete zonder geschut”) onderweg weg naar Zwolle om het Zwols oproer neer te slaan. Op 17 juni 1580 treffen de legers elkaar op de Hardenbergerheide bij Venebrugge. De slag wordt een klinkende overwinning voor de Spanjaarden (100 gesneuvelden aan Spaanse kant, 1500 aan Staatse kant). Vluchtende soldaten worden achtervolgd en gedood door woedende boeren. (Zie: Canon van Hardenberg).

De in Lingen gelegerde Spaanse troepen en later de bezettingslegers van de Katholieke Liga, waren van een dermate grote omvang, dat het graafschap onmogelijk in hun onderhoud kon voorzien. De troepen gingen om die reden regelmatig op rooftocht in Bentheim, maar ook in Overijssel en het gebied rond Lingen tot aan Osnabrück. Het platteland in deze gebieden werd volledig leeggeroofd, dorpen en boerderijen werden verwoest, de bevolking werd gedood of sloeg op de vlucht.
Voor Bentheim beschrijft de predikant Wessel Friedrich Visch de situatie aan de hand van een anoniem dagboek (W.F. Visch, Geschiedenis van het graafschap Bentheim, Zwolle, 1820, Hoofdstuk 7: Over de rampen, welke het graafschap Bentheim, in den Spaanschen krijg van 1580 tot 1605 getroffen hebben).
Schriever benoemt de ellende waaronder de bevolking van de Duitse buurlanden van Lingen gebukt ging, zowel door Spaanse als door Staatse troepen en later ook door de bezettingslegers van de Katholieke Liga (Ludwig Schriever, 1905, blz. 231, 232 en 235).
Stiasny haalt beschrijvingen aan uit oude kerkpapieren. Uit angst voor Spaanse invallen vanuit het nabije Holland wordt het land niet meer bebouwd, boeren-
families worden uitgemoord of ontvluchten de streek, huizen staan leeg, bouwland ligt braak, rechteloosheid alom, “Es war eine Zeit des Faustrechts”. (Stiasny, 2001, blz. 41 en verder). Invallen vanuit Linge en plunderende Staatse troepen worden bij Stiasny niet genoemd.
De situatie in Salland, Twente en het Osnabrückse was niet anders: het land lag er desolaat bij.

2.3.2 Dertigjarige Oorlog (1618–1648)

De Dertigjarige Oorlog vond plaats van 1618 tot 1648enspeeldezichvoornamelijk af op het grondgebiedvanhetHeiligeRoomseRijk.Vooronsstaatdevraagcentraal: Op welke manier en in welke mate heeft het graafschap Bentheim te lijden gehad onder deze oorlog? Om de vraag te beantwoorden is een gedetailleerd inzicht in de achtergronden niet noodzakelijk, de grote lijnen volstaan.Weliseennauwkeurig beeld van de oorlogshandelingen nodig.

De Dertigjarige Oorlog was eigenlijk een opeenstapeling van oorlogen, veldslagen en veldtochten waarin vier fasen zijn te onderscheiden:

De Boheems–Paltse fase (1618–1622)

De Dertigjarige Oorlog begon als een lokale opstand in Bohemen en het zuiden van het Heilige Roomse Rijk tegen de strenge katholieke voorschriften en de achterstelling van protestanten. In Bohemen waren de hussieten (protestants) weliswaar in de meerderheid, maar hun positie verslechterde verder toen Ferdinand II, zeer katholiek, koning van Bohemen werd (1617) en later keizer van het Heilige Roomse Rijk (1619). Hussieten gooiden twee van zijn vertegenwoordigers uit het raam (de tweede Praagse defenestratie in 1618; de eerste was in 1419). Zij wilden Friedrich V, keurvorst van de Palts en neef van prins Maurits en prins Frederik Hendrik, op de troon in Bohemen.
Belangrijkste spelers in deze fase waren de legeraanvoerders Ernst von Mansfeld, Christian von Braunschweig, Johan Tserclaes Tilly en de koning van Transsylvanië Bethlen Gábor. In de aanloop naar de Slag op de Witte Berg (1620) speelden ook Charles Bonaventure Comte de Bucquoy, Heinrich Matthias Graf von Thurn en Christian I von Anhalt-Bernburg als legeraanvoerders een rol.

De Deens–Nedersaksische fase (1623–1629)

Christian IV, koning van Denemarken en Hertog van Holstein, wilde zijn macht in Noord-Duitsland uitbreiden door Verden, Osnabrück en Halberstadt te veroveren. Hij kreeg daarbij steun van Frankrijk, Engeland en de Verenigde Nederlanden. Christian werd bestreden door Tilly (slag bij Lutter am Barenberge, 1626) en Wallenstein. Rond 1627 trok Denemarken zich terug op eigen grondgebied. Er volgden nog enkele aanvallen via zee (Strahlsund, Wolgast), die door Wallenstein afgeslagen werden. In 1629 werd de Vrede van Lübeck gesloten, waarbij Denemarken beloofde zich in het vervolg afzijdig te houden van de oorlog.

De Zweedse fase (1630-1635)

De aftocht van Denemarken was voor Zweden het signaal om zelf ten strijde te trekken onder aanvoering van hun koning Gustav II Adolf. De koning kwam bij Usedom aan land (1630) en sneuvelde twee jaar later in de slag bij Lützen (1632): hij was in ijltempo teruggekeerd uit het zuiden (Memmingen), nadat hij merkte dat Wallenstein zijn verbinding met het bruggenhoofd in het noorden dreigde af te snijden. Na zijn dood ging de oorlog nog drie jaar ongestructureerd verder, zonder veldtochten, maar met verspreide veldslagen en gevechten tussen lokale legereenheden en garnizoenen.

De Zweeds-Franse fase (1636–1648)

In 1636 sloten Frankrijk en Zweden een bondgenootschap (Verdrag van Wismar), waarin werd afgesproken het Heilige Roomse Rijk onder Ferdinand II van twee kanten aan te vallen: Zweden vanuit Silezië en Bohemen (Banér, Torstensson en Wrangel), Frankrijk vanaf de Rijn (Turenne). Wrangel en Turenne trokken ook enkele keren gezamenlijk op.

De oorlog in het Heilige Roomse Rijk werd geflankeerd door grotere en kleinere oorlogen in de buurlanden:
 oorlogen tussen Denemarken en Zweden om de hegemonie rond de Sont;
 oorlogen tussen Zweden en Polen om de hegemonie rond de Oostzee;
 oorlogen tussen Polen en het Ottomaanse Rijk;
 oorlogen tussen Spanje, Frankrijk, Engeland en de Verenigde Nederlanden, niet alleen op Europees grondgebied, maar ook zich uitstrekkend tot hun koloniale gebieden overzee in Zuid-Amerika, het Caraïbische gebied, Oost-Indië en de Fillipijnen;
 oorlogen om de Franse en Spaanse bezittingen in Noord-Italië.

Deze oorlogen moeten wel in samenhang gezien worden met de Dertigjarige Oorlog, maar mogen zeker niet ertoe gerekend worden. Op Engels-, Duits- en Franstalige websites bijvoorbeeld, worden regelmatig veldtochten en veldslagen uit de Nederlandse Opstand, ook wel de Tachtigjarige Oorlog genoemd, onder de Dertigjarige Oorlog geschaard. Wat alleen rekenkundig al een onmogelijkheid is.

Bronnen

Informatie over de Dertigjarige Oorlog op Wikipedia en internet is vaak onvolledig, onbetrouwbaar, verward, gedateerd of onjuist. Goede bronnen zijn de boeken van Peter H. Wilson (2011), Walter Krüssmann (2010) en William P. Guthrie (2003):
  Peter H. Wilson, The Thirty Years War: Europe’s tragedy, Harvard University Press, Cambridge, Massachusetts, 2011 (eerste uitgave 2009), 998 pp, ill.
Walter Krüssmann, Ernst von Mansfeld (1580-1626), Grafensohn, Söldnerführer, Kriegsunternehmer gegen Habsburg im Dreißigjährigen Krieg, 742 pp, Duncker & Humblot, Berlin, 2010, English Book Review posted by Aart Brouwer in 17th War Book Reviews.
In 2022 lanceerde Walter Krüssmann een eigen website over zijn boek.
William P. Guthrie, The Later Thirty Years War: From the Battle of Wittstock to the Treaty of Westphalia, Greenwood Press, Westport, Connecticut, London, 2003.

2.3.2.1 Veldtochten en veldslagen

Veldtochten

Figuur 7. Veldtochten en veldslagen in de Dertigjarige Oorlog.

De oorlogshandelingen gedurende de Dertigjarige Oorlog in figuur 7 zijn voor-
namelijk ontleend aan Peter H. Wilson, 2011 en Walter Krüsmann, 2010. Het is een schematische weergave: plaatsen zijn verbonden met rechte lijnen, gebogen lijnen zijn toegepast om het kaartbeeld leesbaar te houden, soms om een richting aan te geven. Een stippellijn is gebruikt voor de marsroute van Mansfeld vanuit de Nederlanden, doorDuitsland, naar Oost-Friesland (geen veldtocht derhalve).
Op microniveau zijn de troepenbewegingen vaak dermate gecompliceerd, dat zij niet goed weer te geven zijn op dit schematische niveau. Eigenlijk is dan alleen
een beschrijving in woorden en gedetaileerde kaartjes goed mogelijk (zie daarvoor de bronnen hierboven en vooral Wilson (2011)). De schematische weergave is in deze gevallen een grove vereenvoudiging van de situatie.

Met figuur 7 in het achterhoofd, is de bevolkingsteruggang tijdens de Dertigjarige Oorlog zoals weergegeven in figuur 8, meteen veel beter te begrijpen. In de donkerbruine gebieden met een ontvolking van meer dan 60%, concentreerde
zich het oorlogsgeweld. De lichtbruine gebieden aan de andere kant van de schaal met minder dan 15% teruggang in bevolking, lagen in de luwte, op enige afstand van de brandhaarden.
Ontvolking kon het gevolg zijn van sterfte door directoorlogsgeweld(Magdeburger Hochzeit 1631, plundering, doodslag), maar ook door bevolking die het oorlogs-
geweld ontvluchtte. Andere oorzaken waren: hongersnood, ziekte (pest), ontbering en uitputting.

Bevölkerungsverluste

Figuur 8. Bevolkingsteruggang tijdens de Dertigjarige Oorlog.
© Bibliographisches Institut GmbH, Lernhelfer, 2016

2.3.2.2 Toelichting bij het kaartje hoofdstuk 2.3.2.1

Hieronder volgt een toelichting bij het kaartje in het hoofdstuk 2.3.2.1 (Figuur 7. Veldtochten en veldslagen in de Dertigjarige Oorlog). Het kaartje leunt zwaar op Wilson, 2011 en Krüssman, 2010. Waar op internet achtergrondinformatie is te vinden, is deze als hyperlink toegevoegd. Doorgaans wordt gelinkt naar de Engelstalige pagina's, maar de Duitstalige pagina's zijn vaak uitgebreider en de Nederlandstalige pagina's zijn eventueel handig voor een beter begrip. Er kan makkelijk heen en weer geschakeld worden tussen de verschillende talen met de talenkoppelingen linksonder in het webvenster.

NB: Informatie op internet hoeft niet altijd waar te zijn (een understatement).

Ferdinand II (1578-1637) was keizer van het Heilige Roomse Rijk en opperbevel-
hebber van het rijksleger (Reichsarmee, Army of the Holy Roman Empire), dat alleen ingezet kon worden door een besluit van de Rijksdag. Het rijksleger heeft niet deelgenomen aan de Dertigjarige Oorlog. Daarnaast had Ferdinand ook een eigen leger (Kaiserliche Armee), dat hij zonder bemoeienis van de Rijksdag kon inzetten in de Dertigjarige Oorlog. De opperbevelhebber (Generalissimus) van het Kaiserliche Armee was Albrecht von Wallenstein (1583-1634). Reichsarmee en Kaiserliche Armee mogen niet verward worden.

Maximilian I (1573-1651) was keurvorst van Bavaria en president van de Katholieke Liga, een militair verbond van Duitse katholieke vorstendommen opgericht in 1609. De militaire leider van de liga was Johan t'Serclaes van Tilly (1559-1632) in de rang van Generalfeldmarschall. In 1630 werd Tilly daarnaast benoemd tot Generalleutnant van het Kaiserliche Armee, nadat Wallenstein was afgezet als militair leider op beschuldiging van hoogverraad (hij onderhandelde zonder enig overleg met de tegenpartij). Na de dood van Tilly twee jaar later in 1632 werd Wallenstein teruggeroepen door Ferdinand II tot hij in 1634 werd vermoord door eigen officieren in opdracht van diezelfde Ferdinand II.

Bethlen Gábor (1580-1629) was prins (vorst) van Zevenburgen (Transsylvanië). Hij ondernam drie veldtochten tegen Ferdinand II die eindigden in vredesverdragen: de Vrede van Nikolsburg (1621), de Vrede van Wenen (1624) en de Vrede van Pressburg (1626).

Als onwettige zoon met beperkte vooruitzichten, koos Peter Ernst II Graf von Mansfeld (1580-1626) voor een militaire carrière als legerleider van huurlingen. Hoewel katholiek, vocht hij aan de kant van de protestanten. Zijn eerste wapenfeit was het beleg en de iname van Pilsen (1618) waar hij zijn hoofdkwartier vestigde. Kort daarna werd hij door keizerlijke troepen verslagen in de slag bij Záblati (1619).

In opdracht van Maximilian I van Bavaria verzamelde Tilly in 1620 tussen Günzburg en Lauingen een legermacht van huurlingen waarmee hij zonder noemenswaardige tegenstand Linz en Budweis innam en Pilsen belegerde (Mansfeld). Het beleg werd opgeheven om nog voor de winter slag te kunnen leveren bij Praag (Slag op de Witte Berg).

In Pilsen voelde Mansfeld zich in het nauw gedreven en trok zijn leger terug in een strategische stelling bij de pas van Waidhaus. Hij legerde garnizoenen in Amberg en Cham als rugdekking. Tegen de zomer betrok Tilly stelling aan de andere kant van de pas. De partijen hielden elkaar in een houdgreep totdat Maximilian I zich ermee ging bemoeien door Cham in te nemen. Mansfeld wachtte niet af tot ook Amberg zou vallen en trok met zijn troepen ijlings via Nürnberg naar Mannheim. Het duurde even voor Tilly hem kon volgen. Bij Mingolsheim kwam het tot een treffen waarbij Tilly werd verslagen door Mansfeld.

Tilly trok zich terug. George Frederick van Baden-Durlach (1573-1638) (onderweg om zich bij Mansfeld te voegen, maar te laat voor Mingolsheim) achtervolgde hem om bij Wimpfen het karwei afmaken, maar hij had niet gerekend op Gonzalo Fernández de Cordóba (1585-1635), aanvoerder in de zuidelijke Nederlanden, maar ook actief in de Rheinpfalz (Palatinate), die Tilly te hulp schoot. Baden-Durlach werd vernietigend verslagen.

De hoofdrolspelers maakten wat omtrekkende bewegingen in de Palatinate. Tilly en

Slag bij Höchst

Johan Ernst I van Saksen-Weimar (1594-1626)

Gabriel Bethlen (Bethlen Gábor) (1580-1629)

Christian IV of Denmark (1577-1648)

Gustaaf II Adolf van Zweden (1594-1632)

Johan Banér (1596-1641)

Lennart Torstensson (1603-1651)

Carl Gustaf Wrangel (1613-1676)

Henri de La Tour d'Auvergne, Viscount of Turenne (1611-1675)

=== In bewerking ===

2.3.2.3 De Oorlog in Bentheim

Het graafschap Bentheim ligt in het gebied waar de teruggang van de bevolking minder dan 15% was. Bentheim heeft relatief weinig met de daadwerkelijke oorlog te maken gehad. Alleen Mansfeld en Tilly hebben zich laten zien.

Na de Slag bij Stadtlohn in 1623 trok Tilly door het graafschap richting Oost-
Friesland waar Mansfeld zich verschanst had in opdracht van de Republiek. Tilly achtervolgde Christian von Braunschweig, die op weg was naar Osnabrück om zich van daaruit bij Mansfeld te voegen. Tilly zat hem zo dicht op de hielen, dat hij besloot om zo snel mogelijk naar Hollands gebied te vluchten. Op 4 augustus 1623 stak Christian bij Greve de Eems over, een half uur later gevolgd door Tilly. Vlak voor de grens werd hij bij Stadtlohn ingehaald en vernietigend verslagen door Tilly. Christian wist naar Bredevoort te ontkomen. Tilly plunderde het Hollandse grensgebied, waarbij Winterswijk, Eibergen en Neede het moesten ontgelden, en trok vervolgens verder naar het noorden.

Mansfeld was een jaar eerder door de streek getrokken. In 1622 werd hij door keurvorst Friedrich V ontslagen en trad meteen daarna in dienst van de Republiek. Samen met Christian von Braunschweig trok hij plunderend door Lotharingen richting Verenigde Nederlanden, achtervolgd door de Spaanse troepen van Córdoba. In Fleurus werden zij verslagen door Córdoba, waarbij Christian een arm verloor. Zij wisten ternauwernood Breda te bereiken. De Generale Staten stuurden Mansfeld met zijn leger naar Oost-Friesland waar hij zich op kosten van de lokale bevolking kon laten onderhouden en onderhand ook graaf Enno III in het gareel hield. Mansfeld moest zich zo snel mogelijk naar het noorden begeven, betaald door de Generale Staten. De tocht was dus geen veldtocht, maar een mars en zal weinig overlast voor de bevolking hebben betekend (gestippelde lijn in figuur 7).

Tilly probeerde eerst een aanval op Mansfeld te openen langs de kant van Meppen en Leer, dat lukte niet. Voor de winter van 1623–1624 zocht hij inkwartiering in de dorpen boven Meppen langs de Nederlandse grens. Hetvolgendvoorjaarprobeerde hij het nogmaals, maar nu langsdeandere kantbovenOldenburg,ookdatmislukte. Tilly liet zich vervolgens afzakken naar Hessen-Kassel waar hij zich de volgende twee jaar liet onderhouden.

De eerder aangehaalde predikant Visch beschrijft gedetailleerd hoe het graafschap gebukt ging onder bezettingen en inkwartieringen door Keizerlijke, Zweedse, Lüneburger en Hessische troepen en de contributies die aan de inwoners werden opgelegd in geld en natura. Vanuit garnizoenssteden in de wijde omgeving (Rheine, Meppen, Neuenhaus, Ahausen, Osnabrück, Münster) werden het land, de dorpen en de steden afgestroopt. Was al eerder het platteland grotendeels verwoest en verlaten door toedoen van Spaanse en Staatse troepen tijdens de Nederlandse Opstand (zie 2.3.1), nu ontvluchtte de bevolking ook de steden.
(W.F.Visch, Geschiedenis van het graafschap Bentheim, Zwolle,1820,Hoofdstuk8: Over de rampen van den dertigjarigen oorlog).

2.4 Contrareformatie in Bentheim

Na de Vrede van Westfalen in 1648 brak een tijd van rust aan voor de bevolking, maar niet voor de kerk en de grafelijke families. In 1668 trad graaf Ernst Wilhelm (1643–1693) toe tot de katholieke kerk onder dwang van de bisschop van Münster. Zijn zoon Ernst (1666–1713) en zijn neef Arnold Moritz Wilhelm (1663–1701) ruilden hun graafschappen: Ernst werd graaf van Steinfurt en Arnold Moritz Wilhelm graaf van Bentheim. Zij waren beiden katholiek.
Binnen de kerkelijke organisatie vond de contrareformatie niet zachtzinnig plaats: de hoogste kerkenraad werd buiten werking gesteld, de bezoldiging van gereformeerde dominees werd verminderd of gestopt, dominees werden uit hun ambt gezet en uitgewezen of moesten tenminste hun dienstwoning verlaten. Gertrud, de gemalin van Ernst Wilhelm, bleef gereformeerd en werd verstoten; de graaf hertrouwde katholiek.
De spanningen liepen zo hoog op, dat men de hulp inriep van William III (1650–1702, Willem III van Oranje), de protestantse koning van Engeland, stadhouder van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en leenheer in dit gebied. In 1701 werd na langdurige onderhandelingen een verdrag gesloten, waarin de schade die was toegebracht aan de gereformeerde kerk werd hersteld. (Stiasny, 2001, blz. 55 en verder).

2.5 Taal

Overigens stelt Stiasny vast dat door deze strubbelingen, de gereformeerden steeds meer toenadering en bescherming zochten tot en bij de gereformeerde kerk in Holland. Vanaf 1673 gebruikten de dominees het Nederlands in de kerkboeken en de eredienst. (Stiasny, 2001, blz. 61).
Ook de lokale overheid gebruikte het Nederlands als standaardtaal. Dat is zo gebleven tot in de 19de eeuw toen het graafschap haar onafhankelijkheid verloor en het Nederlands werd afgeschaft, eerst op de scholen in 1853, daarna in het lokale bestuur en de kerk eind 19de eeuw.
De Bentheimer Kerkorde van 1709 is in het Nederlands geschreven en werd pas in 1965 vervangen. De altreformierte kerk (in Veldhausen gesticht in 1849) bleef vasthouden aan het Nederlands, tot het verbod door de nazi's in 1936. Na de oorlog voerde men in een beperkt aantal oudgereformeerde kerken het Nederlands opnieuw in, tot men in 1970 volledig overging op het Duits. (Wikipedia).

De spreektaal is het Groafschupper Platt, een overkoepelende benaming voor de Nedersaksische dialecten die binnen het graafschap gesproken worden. Deze lokale dialecten zijn sterk beïnvloed door het Hoogduits, door de aangrenzende Nedersaksische dialecten in Nederland en Duitsland (Twentsch, de dialecten van het Vechtdal) en door het Standaardnederlands. Het Groafschupper Platt wordt steeds meer verdrongen door het Duits. (Wikipedia).
Hoewel, toen mijn vrouw en ik in 2004 op bezoek waren bij Stefan und Anke Terwey in Esche, Stefan tegen zijn vrouw zei: “Je kan maar beter Platt praten, want dat verstaan ze beter dan Duits”, wat ook zo was.

2.6 Esche

Het Bauerschaft Esche is behoorlijk oud. De oorspronkelijke naam was Azsi en komt voor in een oorkonde uit het jaar 1000. Een Bauerschaft is een buurtschap bestaande uit verspreide boerderijen.
Ook Esche had te lijden onder oorlogsgeweld. W.F. Visch beschrijft hoe in 1593 de bewoners van Esche zich verschansten op het Huis Esche (ookOedinghofgenoemd, een versterkte hofstede), toen de Spanjaarden het nabij gelegen Coevorden belegerden. Door honger en ziekte was men gedwongen zich aan de Spanjaarden over te geven, die “de daar bij een gebragte goederen roofden, en de arme boeren deerlijk mishandelden” (W.F. Visch, Geschiedenis van het Graafschap Bentheim, 1820, blz. 124).

2.6.1 Familienamen in Esche

Stiasny noemt veel familienamen en namen van personen. Publieke namen (graven en andere belangrijke figuren). Namen uit de kerkorganisatie (pastores, dominees, kerkvoogden, ouderlingen, provisoren, lidmaten). Maar ook mensen die giften deden aan de kerk in geld of natura (bijvoorbeeld hout voor nieuwe kerkbanken) of mensen die zwaar te lijden hadden onder oorlogsgeweld.
Onze belangstelling gaat uit naar Esche. De namen die Stiasny noemt voor dit Bauerschaft zijn voornamelijk boeren en allemaal van voor 1648 (de Vrede van Westfalen). Daarvan komen de volgende namen ook voor als boerderijen op de Gaußsche Landesaufnahme van rond 1855: Johannink, Schulte, Brüna, Winkelmann en Hossing (ook Horsink of Morsink). De overige families die Stiasny noemt, zijn kennelijk uitgestorven of vertrokken. Nieuwkomers van na 1648, niet genoemd bij Stiasny, maar wel als boerderijen te vinden op de kaart: Terweij, Büssemaker, Veldjans, Büter, Weyzink. Verder wordt Joost uit onze familie genoemd, wel van voor 1648 maar niet als boerderij te vinden (dus kennelijk in dienst als boeren-
knecht).

De familienaam Ter Weij of Terweij is van na 1648. Ik denk dat onze voorouders zich direct na de Vrede van Westfalen in 1648, van buitenaf in deze streek hebben gevestigd en zich daarbij braakliggend land zonder bekende eigenaar hebben toegeëigend. Dat zou heel goed rond 1650 gebeurd kunnen zijn, een jaartal waar ik ook op uitkom via de boerderijlijn (zie 2.9).

2.7 Kerkboeken gereformeerde kerk Veldhausen

De kerkboeken in het graafschap Bentheim zijn door een samenwerkingsverband tussen de Kirchenbuchstelle der Evangelisch-Reformierten Kirche en het Centraal Bureau voor Genealogie (CBG) verfilmd en bewerkt tot microfiches. Ze zijn te raadplegen o.a. in Meppen (Bentheim, Deutschland), maar ook bij het CBG in Den Haag. Bij het CBG staan de kerkboeken enigszins door elkaar (in ieder geval voor Veldhausen), de titel- en inhoudsbeschrijvingen zijn niet altijd even duidelijk en een deel van de fiches is zelfs dubbel opgenomen. Voor alle duidelijkheid heb ik een inventarisatie gemaakt van de kerkboeken van Veldhausen, chronologisch gerangschikt.
NB: De afbeeldingen 9 t/m 15 uit het kerkboek van Veldhausen zijn foto's genomen vanaf een leesapparaat.

Geen kerkboeken voor 1640

Er zijn in Veldhausen geen kerkboeken bewaard gebleven voor 1640. In dat jaar wordt Hermann Lohmann als dominee aangesteld. Hij legt een nieuw kerkboek aan met het volgende voorwoord (zie afb. 9): “Kirchenbuch der christlichen Gemeinte zu Veldhausen, in welchem, nachdem das vorige durch Kriegplünderung verloren, verzeichnet, was Gedenkwürdiges und zur nachrichtung nötig vorgefallen vom Jahr tausend sechshundert viertzig, dem vierten monats Oktobris, wanehr Ich Hermannus Lohmann gedachter Gemeinden als Pastor und Diener am Wort Godtes bin vorgestellet worden.” Het vorige kerkboek is dus door oorlogsplunderingen verloren gegaan. (Stiasny, 2001, blz. 59).

Geen dopen, trouwen en begraven voor 1660

Lohmann heeft in zijn nieuwe kerkboek geen dopen, trouwen en begraven genoteerd, alleen sporadisch wat zakelijke aantekeningen.

Oudste kerkboek met inschrijvingen 1660–1673

Zijn opvolger is Lubbertus Reiners, aangesteld in 1660. Hij schrijft een voorwoord in het kerkboek van Lohmann, direct na het voorwoord van zijn voorganger (zie afb. 9): “Diß Kirchenbuch habe Ich, Lubbertus Reiners, Pastor in Veldhusen nach tödtlichem abgangh Seligen Pastoris Lomanni meyneß ym Herrn nunmehr ruhenden Collegae angehebet. So geschehen anno 1660, den 12. Februaris. Und waß inwehrender meyner Bedienung in derselben Kirche denk- und aufzuzeichnen würdiges vorgevallen, solches solle und werde in derselben verzeichnet.” (Stiasny, 2001, blz. 59 en 60).

Kerkboek Veldhausen

Afbeelding 9. Kerkboek Veldhausen, 1640–1673, blz. 3.
Boven voorwoord Hermannus Lohmann, onder voorwoord Lubbertus Reiners.

Reiners begint meteen in 1660 met het bijhouden van trouwen en begraven, vanaf 1663 worden dopen genoteerd en vanaf 1667 lidmaten.Hetboekiszeergehavend: de randen van de bladzijden zijn vaak slecht leesbaar door beschadigingen. Hij vertrekt in 1673 naar een nieuwe standplaats. Het kerkboek wordt vanaf dat jaar niet meer bijgehouden.

Geen kerkboeken tussen 1673–1716

Tussen 1673 en 1716 zijn geen kerkboeken bijgehouden. Dit moet waarschijnlijk geweten worden aan de contrareformatie en de naweeën daarvan. Dominees werden gekort op hun bezoldiging of kregen helemaal niet betaald, ze werden uit hun ambt en woning gezet of soms zelfs verbannen uit het graafschap (zie 2.4).

Kerkboeken van 1716 tot begin 20ste eeuw

In 1701 komt een einde aan de contrareformatie, maar pas vanaf 1716 worden weer volledige kerkboeken bijgehouden voor geboorten/dopen, lidmaten, trouwen en overlijden/begraven. De kerkboeken gaan door tot 1909 (geboorten/dopen), 1904 (trouwen) en 1900 (overlijden/begraven).

Geen kerkboeken en burgerlijke stand in 1811 en 1812

Om onverklaarbare redenen ontbreken de jaren 1811 en 1812 in de kerkboeken. Ook in de burgerlijke stand zijn deze jaren niet terug te vinden.

2.8 Bewerking kerkboeken door Theodor Davina

Theodor Davina heeft de kerkboeken uit de periode tussen 1660 en 1730 bewerkt en ontsloten (ook bij hem een lacune tussen 1673 en 1716) en gepubliceerd in 2001. De typoscripten van deze bewerkingen zijn verfilmd en via microfiches te bekijken.
Na 2006 heeft hij zijn gegevens gepubliceerd op de genealogische website Online Ortsfamilienbücher, uitgebreid tot eind 19de eeuw. Bij zijn werk moeten enige kritische kanttekeningen geplaatst worden die hierna aan de orde komen.

2.8.1 Ortsfamilienbücher

De website van Online Ortsfamilienbücher vermeldt dat de bewerking van Theodor Davina gebaseerd is op kerkboeken van de gereformeerde kerk in Veldhausen. Dat is maar de halve waarheid. In feite heeft hij veel gegevens toegevoegd uit andere bronnen, maar zonder bronvermelding waardoor de betrouwbaarheid van die bronnen niet is te beoordelen.
Eind jaren 90 van de vorige eeuw heb ik een aantal malen contact met Davina gehad en ook genealogische gegevens van hem gebruikt (daar moest je toen nog stevig voor betalen). Nu blijkt Davina ook gegevens van mijn website overgenomen te hebben (gegevens uit Amsterdam van Hendrik, Geesien en Aaltien ter Weij, hun partners en hun kinderen). Dat zijn evident geen gegevens uit de kerkboeken van Veldhausen. Theodor Davina is in 2011 overleden.

2.8.2 Standaardisering

Davina heeft de familienamen gestandaardiseerd. Daar is veel voor te zeggen, maar de oorspronkelijke namen moeten wel gehandhaafd blijven als er geciteerd wordt uit het bronnenmateriaal. Dat gebeurt niet.
Waar in de Nederlandse doop-, trouw- en begraafboeken een veelheid aan naam-
varianten voorkomt voor onze familienaam (Terweij, Terwey, Terwij, Terwaaij, Terwai, Ter Wij, Ter Weij, Ter Wey, Ter Waij, Ter Waaij, Ter Waeij), lijkt in de kerkboeken van Veldhausen de familienaam beperkt te zijn tot Terweij met een paar varianten als Ter Weij, Ter Weije(n) of Terweije(n).

2.8.3 Interpretatie

Brongegevens horen weergegeven worden door transcriptie: een letterlijke weergave van de historische tekst, inclusief interpuncties, afkortingen, hoofdlettergebruik, verschrijvingen, doorhalingen etc., maar dan als leesbare tekst. Alle afwijkingen van de oorspronkelijke tekst door de onderzoeker (interpretaties, verduidelijkingen, uitleg, aanvullingen etc.) moeten uitdrukkelijk als zodanig aangeboden worden en te herkennen zijn.
Davina geeft geen transcriptie, maar interpretatie: een moderne weergave van de strekking van een tekst, volgens de opvattingen van de onderzoeker. Hij maakt hierbij ernstige, essentiële fouten, waarop hierna uitgebreid ingegaan moet worden.

Het kerkboek van Veldhausen vermeldt in 1664 de trouwinschrijving van Gerrit ter Weije en Geertijn Schlinks. Het kerkboek geeft de trouwinschrijvingen per jaar, zonder datum, maar met een volgnummer.

Trouwinschrijving ter weij/schlinks

Afbeelding 10. Kerkboek Veldhausen 1640–1673.
Trouwinschrijving Gerrit ter Weije en Geertjen Schlinks, 1664, nr. 18, blz. 39.

Transcriptie: “18 Sahl. Gert ter wejes Sohn Gerrit to Esche und Schlink Jans dochter Geertijn [...]”
Interpretatie: Gerrit ter We(i)j(e) uit Esche, zoon van wijlen Gert ter We(i)j(e), trouwt met Geertijn (Geerdjen) Schlinks, dochter van Schlink Jans (gevolgd door twee onduidelijke aantekeningen die kennelijk later zijn toegevoegd).
Theodor Davina maakt hiervan: “Gerrit Ter Weij van Esche, Zoon van wijlen Geerd Ter Weije van Esche en Geerdjen Sling van Veldhausen, Dochter van Jan Sling van Veldhausen” (Ortsfamilienbücher).

Afgezien van enkele kleinere afwijkingen van de oorspronkelijke tekst (Gert/Geerd, ter weje/Ter Weije/Ter Weij, Geertijn/Geerdjen), heeft Davina kennelijk niet door dat hier een patroniem gebruikt wordt: Schlink Jans is de zoon van Jan en zijn voornaam is Schlink. Geertijn is de dochter van Schlink, dus Geertijn Schlinks.
Gert Ter Weije gebruikt een familienaam, maar daarnaast wordt vaak ook nog een patroniem vermeld. Bijvoorbeeld: Hendrik, de zoon van Gerrit, vertrekt naar Amsterdam en laat zich daar inschrijven als Hendrik Gerritse Ter Weij: Ter Weij is de familienaam, Gerritse het patroniem en Hendrik de voornaam.

Door een foute interpretatie introduceert Davina hier een familienaam die niet bestaat (Sling) en geeft hij aan Schlink Jans een verkeerde voornaam (Jan). Verder laat hij Schlink Jans en zijn dochter Geertijn uit Veldhausen komen, wat niet blijkt uit de trouwinschrijving.

Deze fout maakt hij nog vier keer met trouwinschrijvingen binnen onze familie.

Trouwinschrijving rabens/ter weij

Afbeelding 11. Kerkboek Veldhausen 1640–1673.
Trouwinschrijving Jan Rabens en Swenne ter Weijen, 1663, nr. 10, blz. 37.

Transcriptie: “10. Raben Alefs Sohn Jan und Gert ter weijens dochter Swenne”
Interpretatie: Jan Rabens, de zoon van Raben Alefs, trouwt met Swenne ter Weijen, de dochter van Gert ter Weijen.
Davina maakt hiervan: “Jan Raben van Veldhausen, Zoon van Alef Raben, en Swenne Ter Weij van Veldhausen, Dochter van Geerd Ter Weij van Veldhausen” (Ortsfamilienbücher). Het patroniem wordt niet herkend en Veldhausen wordt toegevoegd.

Trouwinschrijving laers/ter weij

Afbeelding 12. Kerkboek Veldhausen 1640–1673.
Trouwinschrijving Henrik Laers en Ludgert ter Weij, 1666, nr. 31, blz. 41.

Transcriptie: “31 Sahl. Laer Henr. Sohn Henr. und Jan ter weijs dochter Lutgert beijde van Esche”
Interpretatie: Hen(d)rik Laers, zoon van wijlen Laer Hen(d)riks, trouwt met Lutgert ter Weij, dochter van Jan ter weij; Hendrik en Lutgert komen uit Esche.
Bij Davina is dit: “Hendrik Laar van Esche, Zoon van wijlen Hendrik Laar van Esche, en Lütgert Terweij van Esche, Dochter van Jan Terweij van Esche” (Ortsfamilienbücher). Het patroniem wordt niet herkend.

Trouwinschrijving ter weij/rabens

Afbeelding 13. Kerkboek Veldhausen 1640–1673.
Trouwinschrijving Herman ter Weij en Fenne Rabens, 1670, nr. 7, blz. 42.

Transcriptie: “7. Geert ter weijs Sohn Herman und Raben Alefs dochter Fenne beijde van Esche”
Interpretatie: Herman ter Weij, zoon van Geert ter Weij, trouwt met Fenne Rabens, dochter van Raben Alefs; Herman en Fenne komen uit Esche.
Bij Davina is dit: “Herman Terweij van Esche, Zoon van Geerd Terweij van Esche, en Fenne Raben van Esche, Dochter van Alef Raben van Esche” (Ortsfamilienbücher). Het patroniem wordt niet herkend.

Trouwinschrijving hulmans/ter weij

Afbeelding 14. Kerkboek Veldhausen 1640–1673.
Trouwinschrijving Claes Hulmans en Fenne ter Weije, 1670, nr. 29, blz. 44.

Transcriptie: “29. Sahl. Hulmans Jans Sohn claes und Jan ter weijes dochter Fenne beijde van Esche.”
Interpretatie: Claes Hulmans, zoon van Hulmans Jans, trouwt met Fenne ter Weij(e), dochter van Jan ter Weij(e); Claes en Fenne komen uit Veldhausen.
Bij Davina is dit: “Klaas Hulman van Osterwald, Zoon van wijlen Jan Hulman van Esche, en Fenne Ter Weij van Esche, Dochter van Jan Ter Weij van Esche” (Ortsfamilienbücher). Het patroniem wordt niet herkend en er wordt wat gegoocheld met plaatsnamen.

Tenslotte nog een slordige fout, die ervoor zorgt dat een dochter Terweij bij de verkeerde vader terecht komt.

Trouwinschrijving bunselar/ter weij

Afbeelding 15. Kerkboek Veldhausen 1640–1673.
Trouwinschrijving Bunselars zoon en Gert ter Weijs dochter, 1673, nr. 10, blz. 47.

Transcriptie: “10. Bunselars Sohn und Gert ter weijs dochter”
Interpretatie: Een zoon van een zekere Bunselar trouwt met een dochter van Gert ter Weij.
Bij Davina is dit: “Sohn van Bonseler en NN Terwij van Esche“. De namen Bunselar en Ter Weij worden verkeerd overgenomen, Esche wordt toegevoegd en Davina brengt deze dochter onder bij Jan Terweij (zie Ortsfamilienbücher), terwijl er toch duidelijk Gert ter Weij staat.

2.8.4 Aanvullingen/toevoegingen

Doopdatums worden met grote regelmaat vergezeld van de volgende opmerking: “Zusatz Davina: Die Taufdaten wurden von mir hinzugefügt”. Wat deze opmerking inhoudt, is een volstrekt raadsel. Zónder deze opmerking zou er geen enkele twijfel over zijn: de doopdatums stammen uit de kerkboeken. Mét deze opmerking krijgt het geheel iets cryptisch: heeft Davina ze zelf verzonnen, zijn ze hem van bovenaf ingegeven, heeft hij andere mysterieuze bronnen ter beschikking? Davina geeft hierover geen uitleg.

2.8.5 Familierelaties

Davina heeft met zijn bewerking van de kerkboeken van Veldhausen ontegen-
zeggelijk een groot werk verricht: 49.828 persoonsnamen, inclusief de kerkboeken van Georgsdorf, Neuenhaus, Nordhorn en Uelsen. Wat betreft de familierelaties die hij legt, zijn echter terughoudendheid en scepsis op hun plaats: hij brengt met het grootste gemak de meest onwaarschijnlijke familieverbanden aan. Hierna drie voorbeelden uit eigen onderzoek (het hadden er veel meer kunnen zijn).

Jan ter Weij en Hendrikjen Evers, gehuwd in 1750, hebben vier kinderen: Gese (1751), vernoemd naar de grootmoeder van vaderskant, Geerdjen (1753), vernoemd naar de grootmoeder van moederskant, Jenne (1755), vernoeming onbekend en Gerrit (1762), vernoemd naar de grootvader van moederskant. Opvallend is het gat tussen Jenne en Gerrit (7 jaar) en het ontbreken van de vernoeming naar de vader van vaderskant (Berend). Kennelijk is er tenminste nog een zoon Berend geboren tussen 1755 en 1762.

Berend Terweij en Hendrikjen Meijer zijn gehuwd in 1796. Van Berend zijn geen ouders bekend, maar hij overlijdt in 1802 en Hendrikjen hertrouwt datzelfde jaar nog met Gerrit Katters die zich Terweij gaat noemen. Kennelijk is hier sprake van een familieboerderij met de naam Terweij: Hendrikjen blijft op de boerderij wonen, haar tweede echtgenoot neemt de naam van de boerderij aan, zijnde de familie-
naam van haar eerste echtgenoot, en ook de kinderen uit dit tweede huwelijk voeren de familienaam Terweij. In hoofdstuk 2.9 (Boerderijlijn) wordt uitgebreid op dit fenomeen ingegaan. Hiermee is bekend dat Berend de ontbrekende zoon van Jan Terweij en Hendrikjen Evers moet zijn, want de boerderij zit in hun lijn.
Tot zover niets aan de hand: een familierelatie is aangebracht die door Davina over het hoofd werd gezien.

Echter, Davina vermeldt ook een echtpaar Jan ter Weijs en Swenne Thijs, gehuwd in 1757. Deze Jan ter Weijs is niet dezelfde als zijn (bijna) naamgenoot hierboven (overlijdensdatum, partner en vader verschillen). Volgens de vermelding van het trouwen zou hij ook niet Jan ter Weijs heten, maar Jan Weis. Wel heeft dit echtpaar kinderen die ook bij Jan en Hendrikje zouden kunnen horen: Berend (1757), Berend (1760, nadat de eerste uit 1757 is overleden) en Gerrit (1762). De geboorte van hun dochter Gese (1760) zit te kort voor de tweede Berend (zes maanden) en de dochter Gese van Jan en Hendrikjen overlijdt pas in 1837.
Jan ter Weijs, alias Jan Weis, zou zich ook Jan Koldeweij noemen. Volgens de gezinsvermelding van Jan ter Weijs zijn er vijf kinderen Koldeweij die direct na hun geboorte zijn overleden en hun moeder is Fenne Buineman, maar bij de gezinsvermelding van Jan Koldewij en Fenne Buineman wordt geen enkel kind genoemd.

Concluderend, Davina maakt er een rommeltje van: Jan ter Weij, Jan Terweijs, Jan Weis en Jan Koldeweij met hun verschillende echtgenoten, smeedt hij op onnavolgbare (letterlijk) wijze aaneen tot één grote familie.

Een tweede voorbeeld is te vinden bij Herman Terweij en Swenne Janning, getrouwd in 1698. Davina vermeldt twee kinderen: Herman Terweij (1700) en Herman Waaijing (1706). Waaijing (ook Waaijink, Weijink) is een veel voorkomende familienaam. Op grond waarvan Davina meent te moeten concluderen dat Herman Terweij en Herman Waaijing synoniem zijn, is een raadsel. In ieder geval kunnen wij dit niet zonder meer overnemen.

Een laatste voorbeeld betreft Elisabeth Naaber en Gerrit Wilhelm Angermond, in 1746 getrouwd te Amsterdam. Gerrit Wilhelm is eenzoonvanJohannesAngermond en Aaltien ter Weij. Elisabeth komt uit Velthuijsen, geboren in 1709 en is een verre achternicht van Gerrit Wilhelm, dus ook hier nog contacten met de familie in Bentheim. Davina laat haar echter in Veldhausen trouwen met Herman Veldman en bij hem is Elisabeth dochter van Lambert Naber en Geerdjen Terweij. Dit laatste lijkt beter te kloppen dan de Hendrik Naber die als haar vader wordt genoemd bij haar trouwen in Amsterdam, over wie verder niets passends te vinden is. Overigens worden bij de vermelding van het trouwen in Veldhausen voor Elisabeth weer heel andere ouders genoemd: Jan Naber en Jenne Hoppe, bij hun gezins-
vermelding echter ontbreekt Elisabeth.

2.8.6 Gezinnen

Bij de gezinssamenstelling (kinderen, ouders, grootouders) maakt Davina nauwelijks gebruik van de gewoonte om kinderen te vernoemen. Bijvoorbeeld, de eerste dochter en zoon van Gese Evers en Jan Leusman worden keurig vernoemd naar de ouders van Jan (Aale en Hendrik), de volgende zoon en dochter (Evert en Jenne) echter niet naar de ouders van Gese. Terwijl er wel een echtpaar Evert Evers en Jenne Laman met een dochter Gese voorhanden is dat veel beter zou passen. Conclusie: óf Jan is gekoppeld aan de verkeerde Gese, óf Gese is gekoppeld aan de verkeerde ouders.
Voorwaarde bij het hanteren van vernoemingen is wel, dat de gezinssamenstelling min of meer volledig en betrouwbaar is.

Een ander euvel dat veel voorkomt bij Davina: meerdere kinderen met exact dezelfde naam binnen één gezin die alle de volwassenleeftijd bereiken. Niet onmogelijk, maar wel onwaarschijnlijk, zeker zo vaak als dit bij de bewerking van Davina het geval is.
Bijvoorbeeld, het gezin van Geerd Terweij bestaat volgens de opgave van Davina uit vier kinderen: Geerd (ca. 1670), Gerrit (ca. 1645), Herman (ca. 1635) en Herman (ca. 1645). Hierbij zijn vier kanttekeningen te plaatsen:
a) Er is er een Swenne Terweij (1640) met een vader Geerd, die hier helemaal niet genoemd wordt.
b) De zoon Geerd met een geboorte rond 1670 hoort niet in dit gezin thuis, daarvoor wijkt het geschatte geboortejaar te veel af.
c) De zoon Gerrit past dan weer heel goed, maar dat is niet verwonderlijk, want
die gegevens, inclusief de schattingen, heeft Davina uit mijn gegevensbestand overgenomen.
d) De twee zonen Herman kan men op deze manier niet binnen één gezin laten bestaan: óf het gaat om verschillende personen, maar dan ook in verschillende gezinnen, óf het gaat om dezelfde persoon die meerdere keren gehuwd is.

2.8.7 Conclusie

In het voorgaande is nogal wat kritiek geuit op de bewerking van kerkboeken door Theodor Davina. De genealogie Terweij in het graafschap Bentheim is voornamelijk ontleend aan de Online Ortsfamilienbücher van Davina. Ik ben daarmee twee jaar bezig geweest en heb daarbij zo goed mogelijk rekening proberen te houden met de kritiekpunten hierboven. Toch zou dit deel van de genealogie opnieuw tegen het licht gehouden moeten worden aan de hand van de verfilmde kerkboeken van Veldhausen zoals deze aanwezig zijn bij het Centraal Bureau voor Genealogie in Den Haag. Een juiste strategie zou kunnen zijn:
1) samenstellen van gezinnen;
2) vaststellen van families, rekening houdend met de volgende vier punten:
2.1) patroniemen;
2.2) de verschuiving van patroniem naar familienaam;
2.3) vernoemingen naar grootouders;
2.4) het aannemen van familienamen via boerderijnamen.

2.9 Boerderijlijn

De Terweijs in de kerkboeken van Veldhausen (118), Uelsen (15), Nordhorn (6) en Neuenhaus (3) zijn terug te voeren op Gert en Jan ter Weij die leefden tussen 1611 en 1672 in het Bauerschaft Esche, onder het Kirchspiel Veldhausen. In 1802 ontstond nog een beperkte tak zonder bloedverwantschap door aanneming van de familienaam via de gelijknamige boerderij, waarop later nog uitgebreid terug-
gekomen zal worden.
Er zijn geen geboortedatums en ouders te vinden van Gert en Jan. Hun familieband kan alleen aannemelijk gemaakt worden via een omweg langs twee huwelijken in Amsterdam.

2.9.1 De huwelijken van Swenne ter Weij

Rond 1715 komt Swaantje ter Weij vanuit Groningen naar Amsterdam. Zij trouwt daar twee keer.
Bij haar eerste huwelijk met Barent van der Valck in 1716 te Amsterdam, wordt zij geassisteerd door haar neef Johannes Angermont. Johannes is getrouwd met Aaltien ter Weij, zuster van Hendrik Gerritse Terweij, dochter van Gerrit Terweij en Geertien Schlinks, kleindochter van Gert ter Weij. Barent van der Valck overlijdt binnen tien jaar en Swaantje hertrouwt.
Bij haar tweede huwelijk met Barent Hidding in 1726 te Amsterdam, wordt vermeld dat zij van Essen is. Barent Hidding komt uit Nieuwenhuijsen, dat is Neuenhaus vlakbij Veldhausen. Zijn geboorte en ouders zijn daar gevonden. Essen is niet meteen duidelijk.

Aan de grens van de stad Groningen ligt het buurtschap Essen. Daar heeft tot 1594 het klooster Yesse gestaan; de laatste resten zijn in 1890 opgeruimd. Het buurtschap bestaat tegenwoordig (2016) uit circa 20 boerderijen. In de Groninger Archieven is in de tijd van Swaantje niets te vinden over Terweijs (veel later wel, maar in totaal ook maar drie vermeldingen).
Er zijn geen connecties met de plaats Essen in het Ruhrgebied of met Essen (Bad Essen) ten oosten van Osnabrück. Waarschijnlijk is Essen verkeerd verstaan of geïnterpreteerd door de klerk en moet het Esche zijn bij Veldhausen. Haar huwelijk met Barent Hidding uit Neuenhaus, duidt ook op connecties met het graafschap Bentheim.

In Veldhausen is de doop te vinden van Swenne ter Weij (1688), dochter van Jan ter Weij (1650) en Wibbe Grobben, kleindochter van Jan ter Weij (1616). Swenne is de Duitse of Nedersaksische vorm van SwaantjeofZwaantje.Hetgeboortejaarverschilt éénjaarmetdeleeftijdsopgavebijhaarhuwelijkinAmsterdam,maardatvaltzonder meer binnen de foutenmarge.

De kleindochters van Gert ter Weij en Jan ter Weij noemen elkaar nicht, dat maakt het wel zeer aannemelijk dat Gert en Jan broers zijn.

2.9.2 Schatting geboortejaren

De ouders van Gert en Jan ter Weij zijn niet bekend. Veldhausen heeft geen doop-
boeken voor 1663 en geen trouw- en begraafboekenvoor1660. Kerkboekentussen 1673 en 1715 ontbreken. De geboortedatums van ouders en grootouders moeten geschat worden aan de hand van de trouwinschrijvingen van de kinderen.
Uitgaande van een trouwleeftijd van 26 bij de mannen en 24 bij de vrouwen, zal Gert ter Weij geboren zijn rond 1611 en Jan ter Weij rond 1616. Hun ouders zullen dan rond 1610 getrouwd kunnen zijn en dan zal hun vader geboren zijn rond 1584, hun moeder rond 1586.

2.9.3 Vernoemingen

Ook in deze streek is het gewoonte om kinderen te vernoemen naar grootouders (vernoeming naar overgrootouders, ooms en tantes komt ook voor).
Het achterhalen van vernoemingen blijft giswerk, maar het helpt als de gezinnen zo volledig mogelijk zijn. Eerste probleem is dat de oudste gezinnen gebaseerd zijn op trouwboeken. Ongetrouwde en jongoverleden kinderen ontbreken. Tweede probleem is dat tussen 1673 en 1716 geen de kerkboeken voorhanden zijn. Toch volgt hierna een poging tot reconstructie.
In de tekst wordt de nummering uit de genealogie Terweij overgenomen, anders is het wat moeilijk te volgen. De voorgestelde vernoemingen zijn uiteraard volstrekt speculatief. Zie fig. 16 voor een schematisch overzicht.

NB: Volg de kleurcode tussen kolom 1 en 3 en tussen kolom 2 en 4 voor ver-
noemingen naar grootouders; in kolom 4 wordt één keer vernoemd naar Geerd en Ludgert als overgrootouders in kolom 1.

De kunst is om tot een maximale vernoemingenmatrix te komen. Bijvoorbeeld, als bij Gert ter Weij de kinderen Herman en Swenne vernoemd zouden zijn naar zijn ouders, dan leidt dat bij zijn broer Jan ter Weij tot nul vernoemingen. Als bij Jan ter Weij de vernoemingen van Ludgert en Fenne omgewisseld worden, heeft dat weer gevolgen voor de vernoemingen bij broer Gert.

vernoemingen

Figuur 16. Vernoemingen.
De afgeleide namen zijn cursief; de aangetrouwde partners springen in;
de nummering volgt de genealogie Terweij.

Uit het gezin van [2048.1] Jan ter Weij zijn twee dochters en een zoon bekend: [1024.5] Lütgert (1645), [1024.6] Fenne (1646), en [1024.7] Jan (1652). Van een derde dochter is alleen bekend met wie zij getrouwd is, geen voornaam. Mogelijk is deze dochter dezelfde als Lütgert of Fenne, maar dat is niet met zekerheid te zeggen. Er zijn uit haar huwelijk met [1024.4.1.1] Herman Bonselaar geen kinderen bekend (zij overlijdt binnen twee jaar). Jan zal niet vernoemd zijn naar zijn grootouders (te veel jaren tussen hem en zijn zusters, wat kan wijzen op andere, onbekende broers en zusters). Lütgert en Fenne zouden vernoemd kunnen zijn (waarbij Ludgert een meer voorkomende schrijfwijze is), laten we aannemen: [4097] Ludgert en [2048.2.3] Fenne.

Het gezin van [1024.8] Jan ter Weij en [1024.12] Wibbe Grobben lijkt compleet, keurig om de twee jaar een kind (het laatste kind iets eerder). De eerste zoon [512.31] Jan (1684) is vernoemd naar de grootvader aan vaderskant: [2048.1] Jan ter Weij. Dan zal de eerste dochter [512.29] Gese (1680) vernoemd zijn naar de grootmoeder aan vaderskant: [2048.2] Gese. De tweede zoon [512.32] Berend (1686) en de tweede dochter [512.30] Geerdjen (1682) zijn dan vernoemd naar de grootouders aan moederskant: [1024.12.2] Berend en [1024.12.3] Geerdjen. Dan volgt een dochter [512.33] Swenne (1688) die niet op een vernoeming terug te voeren is. De vernoeming van de twee jongste kinderen is wel weer aannemelijk te maken. [512.34] Geerd (1690) zou vernoemd kunnen zijn naar zijn overgrootvader aan vaderskant: [4096] Geerd en [512.35] Ludgert (1691) naar haar overgrootmoeder aan vaderskant: [4097] Ludgert.

Het gezin van [2048] Gert ter Weij lijkt met drie kinderen incompleet, maar waarschijnlijk zijn dit wel de drie oudste kinderen van het gezin. De tweede zoon [1024] Gerrit ter Weij (1638) lijkt vernoemd naar zijn grootvader aan vaderskant: [4096] Geerd, Gert of Gerrit. De oudste zoon [1024.1] Herman Terweij (1636) en de dochter [1024.2] Swenne ter Weij (1639) zijn dan vernoemd naar de grootouders aan moederskant: [4098] Herman en [4099] Swenne.

In het gezin van [1024] Gerrit ter Weij en [1025] Geesien Schlinks is de oudste dochter [512.1] Geesien ter Weij (1665 of 1666) vernoemd naar haar grootmoeder aan vaderskant: [2049] Gese, net als haar nicht [512.15] Gese ter Weij uit het gezin van broer en oom [1024.1] Herman Terweij. [512.2] Geerdjen Terweij (1675) zal vernoemd zijn naar haar grootmoeder aan moederskant: [2051] Geerdjen, maar vernoeming naar haar grootvader aan vaderskant: [2048] Gert of Geerd ter Weij, is ook goed mogelijk.

Het gezin van [1024.1] Herman Terweij en [1024.3] Gese Bonselaar is regelmatig vernoemd. De oudste zoon [512.13] Herman Terweij (1663) is vernoemd naar de grootvader aan moederskant: [1024.3.2] Herman Bonselaar. De tweede zoon [512.14] Geerd Terweij (1670) is vernoemd naar de grootvader aan vaderskant: [2048] Gert of Geerd ter Weij. De oudste dochter [512.14] Gese Terweij (1674) zal vernoemd zijn naar de grootmoeder aan vaderskant: [2049] Gese, in lijn met de vernoeming in het gezin van broer en oom [1024] Gerrit ter Weij. De jongste dochter [512.16] Fenne Terweij (1679) blijft dan over voor een vernoeming naar de grootmoeder aan moederskant: [1024.3.3] Fenne.

2.9.4 Erfopvolging en familienamen

Het is hier niet de plaats voor ingewikkelde historisch-juridische verhandelingen over erfopvolging in het boerenbedrijf. Enkele hoofdlijnen moeten wel aangegeven worden.
In Noord-Duitsland is de erfopvolging binnen het boerenbedrijf van oudsher geregeld via het Anerbenrecht: uit een nalatenschap worden de boerderij en de grond afgezonderd en aan één enkele erfgenaam toegewezen (wat er met de beesten gebeurt, is niet direct duidelijk); de rest van de nalatenschap wordt verdeeld onder alle erfgenamen. Dit in tegenstelling tot Zuid-Duitsland, waar de héle nalatenschap, inclusief het boerenbedrijf volgens de Realteilung (ook wel het Realerbteilungsrecht genoemd) wordt verdeeld onder de erfgenamen.
De achtergrond van het Anerbenrecht was tweeledig. Ten eerste werd voorkomen dat het land versnipperd raakte in onrendabele stukjes grond waarvan eigenaren niet konden leven. Ten tweede moest de oudedagsvoorziening voor het boeren-
ouderpaar veiliggesteld worden. Het boerenouderpaar bleef op de boerderij wonen; hun zoon of dochter die de boerderij overnam, verzorgde de ouders tot hun dood. De niet-ervende kinderen moesten hun toevlucht zoeken tot ander werk: boerenknecht of boerenmeid, dagloner, seizoenarbeider in het buitenland (Hollandgänger), marskramer of -kraamster. Nu speelt dat niet meer zo, het is vaak zelfs moeilijk om een opvolger binnen de familie te vinden.
In Niedersachsen bestaat een lokale variant van het Anerbenrecht, namelijk de Höfeordnung met een minimum grootte van het grondoppervlak en een schadeloosstelling voor de niet-ervende kinderen, voor zover de economische draagkracht van het bedrijf dat toelaat. De Höfeordnung geldt tegenwoordig nog steeds, maar het is geen dwingend recht meer, er mag vrijelijk van afgeweken worden.

Het boerenbedrijf ging meestal naar de oudste zoon (Majorat). Was deze fysiek
of geestelijk niet in staat om het bedrijf over te nemen of wilde hij dat niet,
dan kwamen jongere zonen in aanmerking. Waren er geen (geschikte) zonen voorhanden, dan ging het bedrijf naar de oudste dochter of eventueel jongere dochters. In sommige delen van Duitsland kwam ook het tegenovergestelde voor, het Jüngstenrecht (Minorat).

Als het boerenbedrijf naar een dochter ging, dan werd zij daarmee een aantrekke-
lijke huwelijkskandidaat voor boerenzoons die geen eigen boerderij hadden. Dit gebeurde zeer regelmatig en in Niedersachsen ziet men dan, dat de man de familienaam van zijn vrouw aanneemt, zijnde de naam van de boerderij waarop hij nu als boer woont en werkt, of zijnde de familienaam die aan deze boerderij verbonden is.
Dergelijke naamsveranderingen zijn een goed middel om familieverbanden vast te stellen en familieboerderijen te volgen. Deze webpagina op GenWiki neemt een afwijkend standpunt in: “Die in vielen Genealogien getroffene Feststellung bei einer Wiederverheiratung «... und nahm den Namen der Ehefrau an» ist falsch. Nicht der Name der Ehefrau, sondern der Name des Hofes war ausschlaggebend.”  En even verderop heeft men het over een Hofchronik voor een boerderijlijn als zodanig. Dit kan zo zijn als men uitsluitend de boerderijnamen beschouwt. Wordt echter de boerderijlijn ondersteund door familiegegevens uit kerkboeken of andere bronnen, dan kan wel degelijk blijken dat boerderijnaam en familienaam samenvallen (zie ook 2.9.5 hierna).

2.9.5 Rufname

Davina gebruikt in zijn bewerking van de kerkboeken in het graafschap Bentheim het Duitse Rufname (roepnaam) wanneer een boer bij zijn trouwen de familienaam van zijn vrouw aanneemt, in welk geval het altijd draait om een boerderij en een boerderijnaam.
Als in een boerenfamilie geen geschikte of bereidwillige mannelijke erfgenaam voorhanden was, dan ging de boerderij naar een dochter voor zover wél beschik-
baar. Trouwde zij met een boerenzoon zonder uitzicht op een eigen boerderij, of hertrouwde zij na weduwe te zijn geworden, dan nam haar (nieuwe) echtgenoot de boerderijnaam aan.
De boerderijnaam ging over op kinderen en volgende generaties, ook als zij niet of niet meer op de boerderij woonden ( >boederijnaam wordt familienaam).Omgekeerd kon ook een familienaam of patroniem als adresnaam aan een boerderij gegeven worden ( >familienaam wordt boerderijnaam).

Rufname ben ik in bovenstaande toepassing alleen tegengekomen bij Davina. Net als het Nederlandse roepnaam, heefthetDuitseRufname betrekkingopvoornamen. In Duitse geboorteakten wordt bij meerdere voornamen, één van de voornamen onderstreept. Dit is dan de Rufname die een wettelijke status heeft en officieel gebruikt kan worden als de volledige naam niet uitdrukkelijk vereist is (Genwiki). Dit is een verschil met het Nederlandse roepnaam, watmeestaleenverkorting, eenkoosnaam of een bijnaam is zonder wettelijke status, voor informeel gebruik.

Algemeen wordt het Duitse genannt gebruikt (genaamd of genoemd), maar met een breder toepassingsgebied dan alleen boerderijnamen.

2.9.6 De familieboerderij Terweij

Gese ter Weij en Jan Glüpker

Gese ter Weij is het oudste kind in het gezin van Jan ter Weij en Wibbe Grobbe, geboren rond 1680 in Esche. Zij trouwt 13 januari 1698 in Veldhausen met Jan Glüpker van ’t Hankorve, zoon van Berend Glüpker. Jan gaat zich Ter Weij noemen en ook hun kinderen krijgen de familienaam Ter Weij: Berend (1699), Geerdjen (1702), Jenne 1709), Stiene (1711) en Jan (1714).
Wibbe Grobben is weduwe van Hendrik Grobben uit Haftenkamp, uit dit huwelijk zijn geen kinderen bekend. Op 22 mei 1688 hertrouwt zij in Uelsen met Jan ter Weij. Uit dit huwelijk worden zeven kinderen geboren: Gese (1680), Geerdjen (1682), Jan (1684), Berend (1686), Swenne (1688), Geerd (1690) en Lutgert (1691). Zoon Jan overlijdt ongehuwd op 34-jarige leeftijd. Zoon Berend overlijdt waar-
schijnlijk ook jong. Zoon Geerd trouwt en krijgt kinderen, maar heeft kennelijk geen interesse in de boerderij, die gaat naar dochter Gese. Waarschijnlijk heeft
niet haar vader Jan ter Weij (1652), maar haar grootvader Jan ter Weij (1616) de boerderij gebouwd.
Rond 1650, vlak na de Vrede van Westfalen, komt Jan ter Weij (1616) waarschijnlijk van elders naar Esche met zijn jonge gezin (kinderen tussen 1 en 5 jaar). Het land was door oorlogsgeweld verwoest en verlaten, de bevolking dood of gevlucht, de rechtsorde was ernstig aangetast of volkomen afwezig. Jan neemt braakliggend land zonder bekende eigenaar in bezit en bouwt uit materiaal van verwoeste boerderijen in de omgeving een eigen boerderij. Deze boerderij is in de loop van de jaren goed te volgen via de Rufname van partners.
Als de reconstructie in hoofdstuk 1.2 juist is, zal Jan niet meteen de familienaam Ter Weij gebruikt hebben, maar een patroniem. De familienaam is waarschijnlijk pas later ontleend aan de naam die de boerderij kreeg in de dorpsgemeenschap, gelegen aan de rand van de woeste grond, het veld of de weijde. Jan stond bij zijn begraven ook bekend als der alte Weijman (zie 1.2).
Gert ter Weij (1611) komt samen met zijn broer naar Esche met een iets ouder gezin (kinderen tussen 11 en 14 jaar). Van hem is geen boerderij bekend, het is goed mogelijk dat hij geen boer was. Misschien hebben hij en zijn gezin wel in de eerste jaren geholpen bij het opzetten van het bedrijf van zijn broer. Opvallend is namelijk dat Gert de familienaam overneemt die zijn jongere broer na verloop van tijd gaat voeren. In de tak van Gert sterft de familienaam in Bentheim uit na twee generaties, in Nederland overleeft de familienaam ternauwernood via kleinzoon Hendrik Gerritse Terweij.

Berend Terweij en Hendrikjen Meijer

De boerderij wordt doorgeven via Berend ter Weij (1699) en Jan Terweij (1726) aan Berend Terweij (1756...1761). Hij is getrouwd op 13 november 1796 in Veldhausen met Hendrikjen Meijer. Zij krijgen twee kinderen: Hendrikjen Terweij (1797) en Janna Terweij (1800).
Berend overlijdt en Hendrikjen hertrouwt datzelfde jaar nog op 29 augustus 1802 in Veldhausen met Gerrit Katters. Hendrikjen en Gerrit voeren de familienaam Terweij en ook de twee kinderen uit dit huwelijk krijgen de familienaam Terweij: Aale Terweij (1811) en Gerrit Terweij (1814). Met de zoon Gerrit ontstaat dus een nieuwe tak Terweij die geen bloedverwantschap heeft met de stamvader Jan ter Weij uit 1616.
De boerderij gaat uiteindelijk naar de oudste dochter van Berend en Hendrikjen, die ook Hendrikjen heet.

Hendrikjen Terweij en Berend Johannink

Op 2 juni 1826 trouwt Hendrikjen in Veldhausen met Berend Johannink. Of er connecties zijn met de boerderij Johannink op een steenworp afstand, is niet bekend; Berend komt uit Frenswegen bij Nordhorn. Hij noemt zich Terweij. Op 25 september 1825 wordt een dochter geboren. De moeder overlijdt in het kraambed en het kind wordt Hendrikjen genoemd.
Berend hertrouwt op 2 juni 1826 te Veldhausen met Janna Terweij, een nicht van Hendrikjen. Uit dit tweede huwelijk worden vijf kinderen geboren: Geertjen Terweij (1827), Aale Terweij (1829), Gerrit Terweij (1834), Hendrik Terweij (1837) en Berend Terweij (1840). De boerderij gaat echter naar de oudste dochter Hendrikjen Terweij uit het eerste huwelijk.

Hendrikjen Terweij en Geerd Slagelambers

Op 14 september 1842 trouwt Hendrikjen in Veldhausen met Geerd Slagelambers, ook uit een boerenfamilie. Geerd noemt zich Terweij. Het echtpaar krijgt zeven kinderen: Hendrikjen Terweij (1843), Berend Terweij (1846), Berendjen Terweij (1847), Aale Terweij (1851), Berend Terweij (1855), Janna Terweij (1858) en Jenne Terweij (1861). De twee jongens overlijden zeer jong: de eerste een dag na zijn geboorte, de tweede op 2-jarige leeftijd. De boerderij gaat naar de oudste dochter en dat is weer een Hendrikjen.

Hendrikjen Terweij en Steven Wolt

Op 25 mei 1870 trouwen in Veldhausen Hendrikjen Terweij (1843) en Steven Wolt (1835, van Osterwald). Steven noemt zich Terweij. Zij krijgen vijf kinderen: Geerd Terweij (1871), Hendrikjen Terweij (1874), Harmtjen Terweij (1877), Jan Terweij (1881) en Berendjen Terweij (1885).

De boerderij die volgens de Gaußsche Landesaufnahme midden in het Bauerschaft Esche stond, is tussen 1856 en 1896 afgebroken. Een nieuwe boerderij is gebouwd aandeHauptstraßeinVoresche,indebochttussendeRingstraßeendeOsterwalder-
straße (zie 2.10). Het is niet duidelijk onder welk boerenechtpaar dit is gebeurd, Terweij-Wolt of Terweij-Slagelambers.
Met het bovenstaande is over een periode van 250 jaar een doorlopende lijn van erfopvolging gegeven voor de boerderij Terweij, van omstreeks 1650 tot eind 19de eeuw. Het hoeft niet steeds dezelfde boerderij geweest te zijn, deze kan heel goed tussentijds zijn afgebroken en vervangen door nieuwbouw.
Opvallend is dat de boerderij en de familienaam in de 19de eeuw in drie opeen-
volgende generaties is doorgegeven via de vrouwelijke lijn, steeds een Hendrikjen Terweij.

2.9.7 Boerderijen in Hoogstede

Over de familieboerderij Terweij is niets bekend: geen gegevens, geen tekeningen, geen foto's.
In het nabije Hoogstede, waar ook Arkel, Bathorn, Berge, Kalle, Scheerhorn en Tinholt onder vallen, is een Heimatverein actief die een serie PDF-publicaties over dit dorp heeft uitgebracht. Daarin zijn ook foto's opgenomen van enkele oudere boerderijen en daglonershuisjes in Hoogstede en omgeving, die een indrukkunnen geven van onze familieboerderij.

Afbeelding 17 is een primitief daglonershuisje van hout en plaggen. Toen Jan ter Weij zich direct na de Vrede van Westfalen in Esche vestigde, zou zijn eerste huis er zo uitgezien kunnen hebben.
In de jaren daarna zal de oorspronkelijke woning verbeterd zijn of vervangen door boerderijen zoals de afbeeldingen 18 en 19 laten zien.
De boerderij Terwey die is aangegeven op de Gaußsche Landesaufnahme van 1854 tot 1856, moet een behoorlijke boerderij geweest zijn zoals te zien op afbeelding 20 of misschien zelfs nog wat moderner zoals te zien op afbeelding 21.

heuerhaus

Afbeelding 17. Daglonershuisje bij Bauernhof Scholte, Scheerhorn, 1955-1960.
Hier woonden de families Heckhuis, Gerhard Büter, Veldjans, Hans Rießland, Michalsky. Destijds oudste huis in de Niedergrafschaft Bentheim. Gedekt met stro, riet, heideplaggen en “Woagebüschen” (jeneverbesstruiken).

heuerhaus

Afbeelding 18. Daglonershuis in Berger Bruch, 1961.
Familie Berents tot 1896, familie Klokkers 1896–1926, familie Jeurink 1926–1954.
Dit daglonershuisje werd in de 19de eeuw van Neuringe naar Berge verplaatst. Afgebroken eind jaren ’90 vorige eeuw.

hofstelle

Afbeelding 19. Keuterboerderij van Hindrik-Jan Teunis, Kalle, afgebroken 1945.
Teunis heeft dit boerderijtje omstreeks 1850 overgenomen van Weermann. In een veetelling uit het jaar 1707 wordt het huisje “Weermanns Schüre” genoemd. Vanuit het zuiden gezien stond het direct voor Weermann, nu Ensink, Vechtetalstraße 19.

bauernhof

Afbeelding 20. Boerderij van Loeks–Hessels, Kalle, afgebroken 1956/57,
tegenwoordig Baumann, Kaller Weg 12.

bauernhof

Afbeelding 21. Boerderij van Hermann Alferink, Hauptstraße 111, Scheerhorn, omstreeks 1950.


2.10 De jongste generaties

Met Steven Wolt komt de voornaam Steven of Stefan in de familie. Heden (2016) heeft de familieStefan und Anke Terwey een agrarisch bedrijf op de Hauptstraße5. Het gaat om nog levende familieleden, dus moet behoedzaam omgegaan worden met hun privacy. Hier worden alleen gegevens gebruikt, die openbaar zijn via bedrijfs- en adresinformatie op internet.

esche

Afbeelding 22. Aan de familie Terwey gerelateerde boerderijen in Esche.

De familie Jan Joost heeft aan de overkant een agrarisch bedrijf aan de Osterwalder Straße 1. Van Jan Joost is de informatie in afbeelding 22 over het rijtje boerderijen in de bocht van de Hauptstraße tegenover de Ringstraße en de Osterwalder Straße. De boerderijen van Oldenkamp en Terwey worden nog steeds door deze families bewoond. De boerderij van Stroeve bestaat ook nog, maar wordt tegenwoordig bewoond dooreen andere familie.boerderij joostDe boerderij van de familie Joost is in 1931 afgebroken; het bedrijf is verplaatst naar de Osterwalder Straße verderop. Het gevelschild vermeldt Jan Terwey en Berentien Ramaker als oprichters. Jan is het vierde kind en de tweede zoon van Hendrikjen Terweij en Steven Wolt. Hij trouwt in 1916 met Berentien Ramakers, weduwe van een zekere Joost. Jan en Berentien krijgen zes kinderen. Uithaareerstehuwelijkheeft Berentien drie kinderen. Jan Joost is een kleinzoon    Afbeelding 23. Gevelschild
via één van haar kinderen uit dit eerste huwelijk.      Osterwalder Straße 1.

oude boerderij stephan und anke

Afbeelding 24. Boerderij Terwey aan de Hauptstraße (1870...1880–1966).

De boerderij van de familie Terwey is in 1966 afgebroken en op dezelfde plaats vervangen door de huidige boerderij. Afbeelding 24 laat de oude boerderij zien op een foto in de handen van Stefan en Anke; het is een vrij moderne, 19de eeuwse boerderij. Dit komt overeen met de topografische kaart van 1896 (opgenomen in 1896, uitgegeven in 1898, ongewijzigde heruitgave van 1916). Daarop is de historische boerderij Terweij in het hart van Esche verdwenen, zijn er boerderijen te zien in de bocht van de Hauptstraße en de plek van de boerderij van Jan Joost is nog woeste grond en moeras. De topografische kaart van 1842 laat geen boerderijen in de bocht zien (de hele Hauptstraße loopt ietsanders, misschien heette hij toen ook nog niet zo).
De historische boerderij Terweij is grofweg tussen 1856 en 1896 afgebroken en het bedrijf is verplaatst naar de Hauptstraße 5. Niet bekend is onder welk echtpaar ditisgebeurd.HeteersteechtpaarHendrikjenTerweij(1825)enGeerdSlagelambers (1815) trouwt in 1842; Geerd overlijdt in 1880 en Hendrikjen in 1892. Het tweede echtpaar Hendrikjen Terweij (1843) en Steven Wolt (1835) trouwt in 1870; Steven overlijdt in 1889 en Hendrikjen in 1906. Gelet op de leeftijden lijkt het echtpaar Hendrikjen Terweij en Steven Wolt het meest plausibel en dat betekent dat de historische boerderij waarschijnlijk (en iets preciezer) tussen 1870 en 1880 is afgebroken en de boerderij aan de Hauptstraße in diezelfde periode is gebouwd.

Het echtpaar Hendrikjen Terweij en Steven Wolt krijgt vijf kinderen: Geerd Terweij (1871), Hendrikjen Terweij (1874), Harmtjen Terweij (1877), Jan Terweij (1881) en Berendjen Terweij (1885). Geerd trouwt 16 mei 1907inVeldhausenmetHendrikjen Berends uit Alte Piccardië. Zij krijgen tenminste één zoon: Steven Terwey, de grootvader van Stefan Terwey aan de Hauptstraße. Steven sneuvelt 24 juli 1944 in Frankrijk. Hij ligt begraven op de oorlogsbegraafplaats in Bourdon. Volgens de gegevens in Bourdon is hij geboren op 8 december 1909 in Esche. Als Steven overlijdt, is zijn zoon Jan Terwey net één jaar oud, geboren op 7 juli 1943. Deze zoon Jan is de vader van Stefan. Hij is in 1981 overleden, moeder Gertken Terwey leeft nog (anno 2016).

2.10.1 Esche 1854-1856

De eerste markering toont de historische boerderij Terwey aan de buitenrand van Esche. De tweede markering toont boerderijen in de bocht van de Hauptstraße die op de volgende kaartfragmenten ook te zien zijn. De boerderij van Büter vlak onder die markering is in de volgende fragmenten verdwenen.

esche

Afbeelding 25. Fragment Gaußsche Landesaufnahme 1854-1856.

2.10.2 Esche 1896

De historische boederij Terwey in Esche is verdwenen; daarvoor in de plaats zijn gekomen een boomgaard en wat schuren. De familie Terwey heeft een bestaande boederij in de bocht van de Hauptstraße betrokken.

esche

Afbeelding 26. Fragment Preußische Landesaufnahme 1896.

2.10.3 Esche 1939

De boerderijen in de bocht van de Hauptstraße zijn onveranderd. De derde marke-
ring toont de nieuwe boerderij van de familie Joost aan de Osterwalder Straße uit 1931. Volgens Jan Joost, kleinzoon en huidige bewoner, is de boerderij van zijn grootvader aan de Hauptstraße in datzelfde jaar afgebroken. Dit is echter niet uit de kaartfragmenten af te leiden (een mogelijke boerderij Joost ontbreekt op alle fragmenten!).

esche

Afbeelding 27. Fragment Preußische Landesaufnahme 1939.


Deel 3: Spelling van de familienaam

3.1 Terweij/Terwey

In Nederland wordt de familienaam Terweij over het algemeen gespeld met een lange ij, dat wil zeggen: met puntjes. Volgens de Nederlandse Familienamenbank van het Meertens Instituut (tegenwoordig ondergebracht bij het Centraal Bureau voor Genealogie) telt de Gemeentelijke Basisadministratie van 2007 in dat jaar 152 personen met de naam Terweij en 9 met de naam Terwey.

In Duitsland komt uitsluitend de schrijfwijze Terwey voor. De portaalsite voor stamboomonderzoek verwandt.de (opgeheven 25 mei 2018) gaf voor de Duitse telefoonboeken van 2008 in dat jaar 203 vermeldingen van de naam Terwey, omgerekend zijn dat circa 541 individuen. De meeste waren te vinden in de Landkreise Borken, Coesfeld, Münster en het Grafschaft Bentheim. Van 1673 tot het eind van de 19de eeuw was in het Graafschap Bentheim het Nederlands de voertaal in de kerken en het openbaar bestuur (zie 2.5). De naam Terweij werd toen gespeld met een lange ij, maar ook vóór die tijd was dat al het geval, getuige de oude kerkboeken van Veldhausen van 1640-1673 (zie 2.8.3). Toen het Duits ingang vond is de ij, als zijnde een vreemde Nederlandse lettercombinatie, vervangen door de y.

Ook in de Verenigde Staten wordt vrijwel uitsluitend de schrijfwijze Terweygevolgd. Volgens de Engelse portaalsite voor genealogie Forebears (inmiddels opgeheven) komt de naam Terwey in 2014 in de Verenigde Staten 324 keer voor. De schrijfwijze Terweij komt in dat jaar slechts éénmaal voor.(1) Forebears zegt zich te baseren op een wereldwijde namendatabase van 1,6 miljard namen; een nadere toelichting ontbreekt. Overigens wijken de cijfers die Forebears geeft voor Nederland sterk af van de gegevens zoals deze blijken uit de Gemeentelijke Basisadministratie die het Meertens Instituut hanteert.

(1) Nader onderzoek leert dat dit mijn dochter is die in 2013 naar de VS
    emigreerde.

3.2 Burgerlijke stand

3.2.1 De Franse tijd

De Bataafse Republiek (1795-1806, vanaf 1801 het Bataafs Gemenebest) besloeg het grootste deel van het huidige Nederland. Zij is nooit officieel uitgeroepen, maar wordt geacht te zijn begonnen een dag nadat erfstadhouder Willem V naar Engeland was gevlucht. De republiek werd gevormd naar voorbeeld en met militaire steun van de (Eerste) Franse Republiek (1792-1804), waarvan het een zusterrepubliek was en feitelijk een vazalstaat.
Bij het Verdrag van Den Haag (1795) werd de erkenning geregeld van de Bataafse Republiek door Frankrijk. In ruil daarvoor moest 100 miljoen gulden betaald worden voor de 'bevrijding' van de Noordelijke Nederlanden en een Frans leger op Nederlandse bodem worden toegestaan en onderhouden. Staats-Vlaanderen (Zeeuws-Vlaanderen), Venlo en Maastricht werden afgestaan aan Frankrijk.
Met de staatsgreep van Napoleon Bonaparte in 1799 kwam eeneindeaandeFranse Revolutie; de Eerste Franse Republiek eindigde toen Napoleon zichzelf in 1804 kroonde tot keizer. In 1806 werd de Bataafse Republiek opgeheven en hernoemd tot Koninkrijk Holland (1806-1810). Napoleon benoemde zijn broer Louis tot koning. In 1810 werden de Nederlanden ingelijfd bij het Franse keizerrijk. De Franse tijd eindigde met de overwinning op Napoleon in 1813.
Zie:SimonSchama,Patriottenenbevrijders:revolutieindeNoordelijkeNederlanden, 1780-1813 (vertaling uit het Engels), Amsterdam, Agon 1989.

3.2.2 Invoering

In Frankrijk werd de burgerlijke stand ingevoerd in 1792 tijdens de Franse Revolutie. In delen van Limburg, Noord-Brabant en Zeeland gebeurde dat vanaf 1796, nadat deze gebieden geannexeerd waren door Frankrijk.
In Vlissingen lag een Frans garnizoen. Vanwege het strategische belang werd Vlissingen in 1807 een Franse stad met Franse wetgeving (Verdrag van Fontainebleau). Op 8 april 1808 werd de eerste geboorte ingeschreven. De burgerlijke stand van het jaar 1809 is verloren gegaan door een bombardement van de Engelse marine ( Zeeuws Archief ).
De rest van Nederland volgde vanaf 1811, nadat het in 1810 was ingelijfd bij het keizerrijk.

3.2.3 Franse revolutionaire kalender

Tot 1805 waren de akten in het Frans waarbij de Franse revolutionaire kalender gebruikt werd, zie ook deze onderzoekhulp van het Brabants Historisch Informatie Centrum. Naar wetten uit de Franse tijd werd verwezen met de oorspronkelijke revolutionaire datering (zie afb. 25 hierna).

3.2.4 Akten

In het begin werden de akten volledig uitgeschreven. Na verloop van tijd werden steeds vaker voorgedrukte formulieren gebruikt met ruimte voor handgeschreven tekst. Na 1960 werd handschrift vervangen door machineschrift.

Voor de familieleden Terweij en hun partners heb ik tot circa 1960 ruim 200 akten uit de burgerlijke stand kunnen downloaden van geboorte, overlijden en huwelijk. De nieuwste akten van na 1960 zijn niet meegenomen (ieder jaar worden er weer nieuwe akten vrijgegeven en dan kan je aan de gang blijven).
Voor de familienaam Terweij is geturfd hoe vaak de naam in de akten voorkomt met en zonder puntjes, uitgesplitst naar aktetekst en ondertekening. De volgende schrijfwijzen komen voor: Terweij, Terwey, Terwij, Terwy en Ter Wij. Met enige regelmaat krijgt alleen de i een puntje, terwijl het puntje boven de j ontbreekt (deze schrijfwijze wordt bij de ij met puntjes gerekend).

ij-tekst  y-tekstij-ondertekeningy-ondertekening
Geboorteakten   84    18      51     33
Overlijdensakten  109      9        1       0
Huwelijksakten  105    35      51     69
huwelijksakte

Afbeelding 28. Huwelijksakte Jan Terweij en Magteltje Schoen, Zaandam, 1837. Opmerkelijk:
 In de gedrukte tekst wordt naar wetten verwezen met de oorspronkelijke revolutionaire datering.
 Bij de doodsakte van de vader van de bruidegom wordt opgemerkt dat de familienaam abusievelijk is gesteld Terwij (met één puntje!) in plaats van Terweij. Overigens vermeldt de originele akte de vadersnaam Gerrit ter Wij.
 Jan (als bruidegom) en Evert (als getuige) ondertekenen met Terwey; Evert Terweij wordt ook in de tekst geschreven met een i-grec.

3.2.5 Conclusie

In de aktetekst wordt de naam Terweij overwegend geschreven met puntjes. Ontbreken de puntjes, dan is dat kennelijk een kwestie van slordigheid. In één akte worden helemaal geen puntjes gebruikt: op geen enkele i, j of ij, waar dan ook in de akte (gemakzucht?). In ieder geval baseren de ambtenaren zich vaker op hoe men in eerste instantie in de burgerlijke stand is opgenomen en dat kan ook zonder puntjes zijn geweest.

Bij de ondertekening door de comparanten of getuigen is dat onduidelijker. Bij de huwelijksakten wordt zelfs in meerderheid ondertekend zonder puntjes. Dat kan het gevolg zijn van de vlotheid van een handtekening, maar ook van welbewuste overtuiging: ik vind dat het zo moet, ongeacht hoe ik verder ook in de burgerlijke stand ben opgenomen. Als er ondertekend wordt met puntjes, dan is dat natuurlijk ook zeer bewust.

3.3 Een kweekschoolleraar uit Zaandam

Tijs Terwey (1845-1893) was de zoon van Jan Terweij (zaagmolenaar te Zaandam) en Trijntje Kuijper. Hij had een broer (Gerrit), een halfbroer (Dirk) en een halfzuster (Aagje), de laatsten uit een eerder huwelijk van hun vader met Magteltje Schoen. Tijs werd op 15 augustus 1876 benoemd tot leraar Nederlandse taal, letterkunde en lezen aan de Gemeentelijke Kweekschool te Amsterdam (Archief Pedagogische Academie Basisonderwijs en rechtsvoorgangers, Stadsarchief Amsterdam). Hij kreeg zijn opleiding in Zaandam en was daar enige jareninhetonderwijswerkzaam voor hij in Amsterdam werd benoemd.

Nederlandsche Spraakkunst

Afbeelding 29. Tijs Terwey, Nederlandsche Spraakkunst.

Terwey heeft veel gepubliceerd. Zijn belangrijkste werk is de Nederlandsche Spraakkunst van 1878 die tot ver in de 20ste eeuw op kweekscholen werd gebruikt. Uit zijn gedrukte publicaties blijkt dat Tijs zijn familienaam met een
i-grec wenste te schrijven. Zijn vader en zijn broer bleven bij hun naam met een lange ij, terwijl zijn halfbroer Dirk de schrijfwijze met i-grec overnam (blijkens ondertekeningen bij diverse doop- en huwelijksakten uit de burgelijke stand). Mijn grootvader Hendrik Terweij (zoon van Dirk) en zijn zoons Renko Gerhard (mijn oom Ko) en Dirk (mijn vader) schreven hun naam ook met i-grec. In mijn ouderlijk gezin schrijven wij nu onze naam met een lange ij (zoals wij zijn ingeschreven in de burgerlijke stand), in het gezin van mijn oom wordt de naam wisselend geschreven, ook door de familieleden zelf.

Tijs trouwde met Geertruida Kater, hun huwelijk moet gezocht worden onder de naam Terwey met i-grec. Het was hem kennelijk gelukt om het huwelijk geregi-
streerd te krijgen onder deze naam. Zijn geboorte- en overlijdensakten vermelden wel als naam Terweij met een lange ij.

Nederlandsche Leeuw

Afbeelding 30. Tijs Terweij, Ridder in de Orde van de Nederlandsche Leeuw.

Twee jaar voor zijn overlijden werd Tijs geridderd in de Orde van de Nederlandse Leeuw voor zijn verdiensten als voorzitter van het Nederlandsch Onderwijzers-Genootschap. In de oorkonde wordt hij vermeld met een lange ij, want zo stond hij tenslotte ingeschreven in het geboorteregister van de burgerlijke stand. Het is zeer waarschijnlijk dat de onduidelijkheden over de schrijfwijze van onze familienaam, althans in ons deel van de familie zijn begonnen met Tijs Terwey.

3.4 De IJ/ij als digraaf en ligatuur

De IJ/ij is op te vatten als digraaf en als ligatuur. Een digraaf is een opeenvolging van twee lettertekens die samen één gesproken klank weergeven. Een ligatuur is een teken dat gevormd wordt door twee of meer lettervormen in één vorm te schrijven of te drukken.

3.5 Korte en lange klinkers

3.5.1 Beknopte geschiedenis van de Nederlandse spelling

Het jaar 1804 kan als een waterscheiding gezien worden in het Nederlandse spellinglandschap.
Vóór die tijd bestond er geen officiële Nederlandse spelling. Wel werden er veel particuliere spellingen voorgesteld en gehanteerd door schrijvers, drukkers, woordenboekenschrijvers, taalkundigen, leraren, Statenvertalers (vertalers van de Statenbijbel), Rederijkers (leden van letterkundige verenigingen) en andere taalbeoefenaren. Voor hun taalkundige bezigheden hadden zij behoefte aan een samenhangende spelling. Bij gebrek daaraan maakten zij deze zelf en er werd ook volop over gediscussieerd. Het Staatsbewind van het Bataafs Gemenebest vroeg in 1801 de Leidse hoogleraar Matthijs Siegenbeek om een spelling te ontwerpen, die in 1804 als officiële spelling werd aangenomen. (Nicoline van der Sijs, Taal als mensenwerk: het ontstaan van het ABN, Sdu Uitgevers, Den Haag, 2004, Hoofdstuk 5, blz.217 en verder).
Eeuwenlang is in inheemse woorden de y gebruikt als variant van de ij. Siegenbeek koos voor de ij in plaats van de y. Daarom schrijven we nu de hoofdletter IJ met twee kapitalen (hoofdletter I + hoofdletter J) naar analogie van de Y en niet Ij (hoofd-
letter I + kleine letter j). Dit in tegenstelling tot alle andere tweetekenklanken als hoofdletter, waar alleen de eerste letter gekapitaliseerd wordt. Siegenbeek koos ook voor aa in plaats van ae, voor de wisseling van ee/e en oo/o in open lettergrepen (wel maakte hij een onderscheid tussen zachtlange en scherplange uitspraak, in het laatste geval bleef het ee en oo). (Nicoline van der Sijs, 2004, blz. 282).
Er kwam nogal wat kritiek op de spelling Siegenbeek. Willem Bilderdijk schreef in 1829 het Woordenboek voor de Nederduitsche spelling met verbeteringen. Hij had veel gezag en tot 1860 kozen veel NederlandseschrijversvoordespellingBilderdijk of voor varianten daarvan. (Nicoline van der Sijs, 2004, blz. 283).
Toen België zich in 1830 van Nederland afscheidde, wilde men een eigen spelling. Er werd een prijsvraag uitgeschreven, maar de jury onder voorzitterschap van Jan Frans Willems, kwam uiteindelijk met een eigen voorstel dat in 1844 werd aangenomen onder de naam Commissie- of Willemsspelling (Nicoline van der Sijs, 2004, idem). De eenheid van spelling in het Nederlandse taalgebied was onder-
hand ver te zoeken.
In 1851 besloten Nederland en België dat er een Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) moest komen onder leiding van Matthias de Vries en L.A. te Winkel. Zij ontwierpen een nieuwe spelling om eenheid terug te brengen in de spellingchaos die was ontstaan en om nog wat zaken te regelen die waren blijven liggen (zoals samenstellingen). Het WNT is tussen 1864 en 1998 gepubliceerd in de spelling van De Vries en Te Winkel.
Rond 1900 pleitten R.A. Kollewijn en medestanders voor vereenvoudiging van de spelling. Enkele spellingcommisies later werd uiteindelijk in 1934 door onderwijs-
minister Marchant op basis van uitwerking van de voorstellen Kollewijn de spelling Marchant ingevoerd. Na de Tweede Wereldoorlog werden spellinghervormingen doorgevoerd via de Woordenlijst Nederlandse Taal (het Groene Boekje), verschenen in 1946 (België) en 1947 (Nederland), 1955, 1995, 2006 en 2015. (Nicoline van der Sijs, 2004, blz. 286 en verder).

3.5.2 Klinkers in het modern Nederlands

Het Nederlands kent korte en lange klinkers, maar dit onderscheid kan verwarrend zijn, want korte klinkers kunnen heel goed lang aangehouden worden en lange klinkers kort. Er is onderzoek gedaan naar de lengte en duur van klinkers in het Nederlands (S.G. Nooteboom, Over de lengte van korte klinkers, lange klinkers en tweeklanken in het Nederlands, 1971, Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse letteren). Volgens de Algemene Nederlandse Spraakkunst (W. Haeseryn (red.), Martinus Nijhoff uitgevers, Groningen, 1997, tweede herziene druk, blz. 29) is dit verschil echter moeilijk hoorbaar. Wel zijn er enkele woorden met opvallend lang uitgesproken korte klinkers: blèren (klanknabootsing), crème, gêne, freule, corps, roze, zone (leenwoorden uit het Frans; corps met Franse uitspraak).
Andere aanduidingen voor (relatief) kort en (relatief) lang zijn soms minder verwarrend, maar ook minder gangbaar: scherpgesneden en zwakgesneden, dof en helder, gedekt en vrij, ongespannen en gespannen.

In een gesloten lettergreep wordt de korte klinker met een enkel letterteken gespeld en de lange klinker met twee lettertekens:

  man — maan
  bot — boot
  pen — peen
  fut — fuut

Afwijkend is de i/ie (klinkerverlenging met een e achter de i, anders zou weer het probleem van de onduidelijke ii optreden):

  lid — lied

Aan het eind van een open lettergreep of een woord verliest de lange klinker een letterteken (ma-nen, bo-ten, ra, zo), uitgezonderd woorden eindigend op ee (zee, twee, dominee) om verwarring met me, ze, te, de (en meer)tevoorkomen.Woorden van vreemde herkomst kennen andere spellingen. Bij een korte klinker wordt de erop volgende medeklinker verdubbeld als er in het meervoud of in een verbogen vorm nog een lettergreep op volgt (man-nen, bot-ten, pen-nen).
Op het einde van een woord wordt de korte klinker meestal gevolgd door een h (bah, joh), tenzij een accentteken gebruikt wordt om de korte klinker aan te geven (bà, hè, jò). Wanneer de enkele e aan het einde van een woord staat, kan dat teken alleen de sjwa, ook wel ongearticuleerde of stomme e aanduiden (de, mede).

3.5.3 Klinkers in het Middelnederlands

In het Middelnederlands wordt de verlenging van een klinker soms helemaal níét aangegeven, soms door een e of een i achter de klinker te plaatsen of soms door klinkerverdubbeling. Zo wordt de naam Klaas of Klaasje in oudere doop-, trouw- en begraafboeken geschreven als: Clas, Clasje, Claes, Claesje, Claas, Claasje.
Tegenwoordig komt de ae als klinkerverlenging nog voor in familienamen (Van Wassenaer, Van Waesberghe) of plaatsnamen (Aerdenhout, Schaerbeek bij Brussel – NB: dit is de Waalse spelling; de Vlaamse spelling is Schaarbeek). De oi is als klinkerverlenging terug te vinden in plaatsnamen (Oirschot, Oisterwijk, Helvoirt). Ook oe en ai komen in het Middelnederlands voor als klinkerverlenging (groet voor groot, wair voor waar). (literatuurgeschiedenis.nl).
Een bijzonder gevalishet woord notoir, inhetNederlandsvanoudsheruitgesproken als notoor met een verlengde o in de laatste lettergreep. Na herintroductie uit het Frans enkele eeuwen later, is het woord verfranst naar nootwaar. Onze Taal en de Taalunie rekenen beide uitspraken goed.

De e/ee en de u/uu als korte klinker/klinkerverlenging worden meestal op deze manier geschreven; soms krijgen de korte u of de sjwa een accent (uit oudere doop-, trouw- en begraafboeken: Willemké Willés, Geertrúijd, Berentje in dé Dam, Anna Wússúms, Hendricús). De sjwa komt pas in de loop van de 18de eeuw in zwang. Voor die tijd klonk wat nu de sjwa is, waarschijnlijk zoals de eindklinker in Italiaanse woorden Dante en duce, dus met een korte e zoals in pen. (Nicoline van der Sijs, 2004, blz. 165 en 166).
De verlenging ei uitgesproken als ee wordt ook gebruikt (heil voor heel, kleid voor kleed; Nicoline van der Sijs, 2004, blz. 229).

3.5.4 Van ii naar ij

Dan nu waar het ons om te doen is: het ontstaan van de lettercombinatie ij.
De ij is van oorsprong een verlengde i door klinkerverdubbeling. Vaak werd er geen punt op de i gezet, waardoor de dubbele ii verward kon worden met de u. De tweede i kreeg daarom een haaltje en werd een j. Het woord wijf (toen nog niet met denigrerende betekenis) wordt in het Middelnederlands geschreven als wif, wiif, wief, wyf en wijf, vóór het proces van diftongering (ingezet rond 1500, zie 3.6) allemaal uitgesproken als wief (Onze Taal; Nicoline van der Sijs, 2004, blz. 181 en blz. 230). De uitspraak van de vrouwsnaam Marij, Marijtje was in die tijd Marie, Marietje.

3.6 Diftongering

Een diftong of tweeklank is een klinker waarvan de kwaliteit gedurende de arti-
culatie verandert. Het Nederlands kent drie diftongen: de au/ou, de ei/ij en de ui. De uitspraak begint met een klinker en eindigt met een w-achtige klank (au/ou) of j-achtige klank (ij/ei, ui). Nederlandse dialecten, stadsdialecten en het Fries kennen meer diftongen. In het Haagse stadsdialect worden de Nederlandse diftongen juist als monoftong uitgesproken (Marnix Rueb, Kap nâh!!!, Den Haag, 1994, een strip in fonetisch Haags dialect rond hoofdpersoon Haagse Harry).
Diftongering is de klankverschuiving van eenklank naar tweeklank, van monoftong naar diftong. De klankverschuiving van lange ie (geschreven als i, ii, ie, y, ij) naar ij/ei en van lange uu naar ui begon waarschijnlijk eind 15de, begin 16de eeuw (Nicoline van der Sijs, 2004, blz. 181 en verder; M.C. van den Toorn (red.), Geschie-
denis van de Nederlandse taal
, Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren, 2007, blz. 281 en verder). De diftong au/ou is van veel vroeger datum; waarschijn-
lijk is deze al in de 12de eeuw vanuit het Westgermaans binnengedrongen in het Nederlands (M.C. van den Toorn (red.), 2007, blz.87).